ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6624

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-004600-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en bedreiging met de dood door ex-partner met bijzondere voorwaarden voor behandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van stalking en bedreiging van zijn ex-vriendin, alsook van mishandeling van een vriend van zijn buurman. De stalking vond plaats gedurende enkele maanden, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin herhaaldelijk belde, sms'jes en e-mails stuurde, en zich bij haar woning ophield. Dit gedrag leidde tot angst bij het slachtoffer, vooral na een rechterlijke uitspraak die de verdachte verbood om contact te hebben met hun dochter. De bedreiging met de dood vond plaats op 21 december 2010, waarbij de verdachte dreigende woorden richtte aan zijn ex-vriendin.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van een instelling voor ambulante forensische hulpverlening. Dit besluit is genomen op basis van een rapportage van een GZ-psycholoog, die een persoonlijkheidsstoornis bij de verdachte vaststelde, evenals een geschiedenis van overmatig alcoholgebruik. Het hof oordeelde dat de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was en dat adequate behandeling noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan zijn ex-vriendin en de vriend van zijn buurman. Het hof oordeelde dat de vorderingen van de benadeelde partijen in verband met de bewezen feiten gerechtvaardigd waren, maar dat een deel van de vorderingen niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van stalking en bedreiging, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004600-11
Parketnummers: 11-860003-11 en 11-860361-11
Datum uitspraak: 4 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 15 september 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde (kort gezegd) reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een (ambulante) behandeling bij Het Dok. Over de vorderingen van de benadeelde partijen is beslist zoals in het vonnis is omschreven en het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven.
Ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding ten laste gelegde overtreding met parketnummer 09-710031-11 (openbare dronkenschap) is aan de verdachte geen straf of maatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is gelet op de akte rechtsmiddel onbeperkt ingesteld. Tegen de in eerste aanleg genomen beslissing ten aanzien van de genoemde overtreding staat evenwel gelet op artikel 404, lid 2, onder a, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep open. De verdachte zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2010 te Dordrecht [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je af. Ik ga beginnen bij je tante en dan je moeder en dan je vader. En jij bent als laatste aan de beurt, pakken zal ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 juli 2010 tot en met 05 november 2010 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, onder meer, -zakelijk weergegeven, meermalen, althans eenmaal,
- die [benadeelde partij] (tijdens de nachtelijke uren) opgebeld en/of
- die [benadeelde partij] (tijdens de nachtelijke uren) sms berichten en/of e-mail berichten gestuurd en/of
- zich bij de woning van (de ouders van) die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij 2] opgehouden en/of
- (een) film/video van die [benadeelde partij] en/of [benadeelde partij 2] op de webside Youtube gezet;
3.
hij op of omstreeks 21 mei 2011 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten: [benadeelde partij 3]), meermalen, althans eenmaal, in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Beslissing over een betrouwbaarheidsverweer
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaring van de getuige [getuige] over het onder 1 ten laste gelegde betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu zij - onder meer wat betreft de door de verdachte gebezigde, bedreigende taal - steun vindt in de aangifte.
Het hof ziet geen enkel aanknopingspunt voor de stelling van de raadsvrouw dat de getuige haar verklaring heeft afgestemd op die van de aangeefster. De door de raadsvrouw op pagina's 4 en 5 van haar pleitnota aangevoerde - naar 's hofs oordeel vooral suggestieve - beschouwingen zijn daarvoor onvoldoende.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 december 2010 te Dordrecht [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je af. Ik ga beginnen bij je tante en dan je moeder en dan je vader. En jij bent als laatste aan de beurt, pakken zal ik je";
2.
hij in de periode van 31 juli 2010 tot en met 05 november 2010 te Dordrecht wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], met het oogmerk die [benadeelde partij] te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte, zakelijk weergegeven, meermalen
- die [benadeelde partij] (tijdens de nachtelijke uren) opgebeld en
- die [benadeelde partij] (tijdens de nachtelijke uren) sms berichten en e-mail berichten gestuurd en
- zich bij de woning van die [benadeelde partij] opgehouden en
- een film/video van die [benadeelde partij] en [benadeelde partij 2] op de website Youtube gezet;
3.
hij op 21 mei 2011 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten: [benadeelde partij 3]) meermalen in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Belaging;
Strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat het slachtoffer als eerste uithaalde naar de verdachte en dat de verdachte vervolgens heeft uitgehaald naar het slachtoffer, omdat hij het noodzakelijk achtte zichzelf te verdedigen.
Het hof acht de door de raadsvrouw gegeven lezing van het gebeurde niet aannemelijk en gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
- De aangever/het slachtoffer heeft verklaard dat hij met de verdachte naar de woning van de getuige [getuige] is gelopen. Eenmaal binnen werd de verdachte vervelend tegen het slachtoffer. Toen het slachtoffer wilde weglopen, blokkeerde de verdachte zijn weg. Het slachtoffer is hierop gaan zitten. Ineens zag hij dat de verdachte op hem af kwam lopen en dat hij zijn vuist balde. Het slachtoffer voelde dat de vuist hem met kracht raakte onder zijn rechteroog. Het slachtoffer voelde dat de verdachte hem met kracht bleef slaan.
- De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte de doorgang voor het slachtoffer blokkeerde en dat het slachtoffer vervolgens is gaan zitten. De getuige zag daarna dat de verdachte naar het slachtoffer toe liep en voor hem ging staan. Hij zag de verdachte het slachtoffer vijf à zes keer stompen.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een noodweersituatie. Het verweer wordt dus verworpen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is - mede gelet op de na te noemen rapportage pro justitia - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft - kennelijk voornamelijk uit frustratie over de beëindigde relatie - gedurende een aantal maanden diens ex-vriendin [benadeelde partij] gestalkt. Hij heeft haar op verschillende manieren lastiggevallen, onder meer door haar vele malen op te bellen, haar veel sms- en e-mailberichten te sturen en zich bij haar woning op te houden. Hij heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer ook nog bedreigd met de dood nadat de rechter op 21 december 2010 had bepaald dat de verdachte geen omgang met hun dochtertje mocht hebben. Zodoende heeft hij haar blijkens haar aangifte angst aangejaagd.
Daarnaast heeft de verdachte een vriend van zijn buurman mishandeld door hem zonder enige noodzaak fysiek pijn te doen en hem daarmee letsel bezorgd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de rapportage pro justitia d.d.
26 april 2011, opgemaakt (naar aanleiding van feiten 1 en 2) en ondertekend door G. Ameling, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt onder meer het volgende (zakelijk weergegeven):
De verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, narcistische en theatrale stijlkenmerken. Bovendien gebruikt de verdachte al jaren overmatig alcohol. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was ook sprake van de beschreven problematiek. De stalking was een dwingende en claimende vorm (vanuit zijn problematiek) van aandacht vragen van [benadeelde partij] die hem onverwacht had verlaten en die hem ook het contact met zijn dochter ontnam. De rapporteur acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Uit de stoornis komen impulscontroleproblematiek, een krenkbaar zelfgevoel, een beperkt introspectief en inlevingsvermogen en een beperkte frustratietolerantie naar voren. Zijn depressieve klachten maken dat hij niet flexibel kan omgaan met stressfactoren. Als de verdachte geprovoceerd, gefrustreerd en/of teleurgesteld wordt, is het bedreigen van anderen niet ondenkbaar. Zonder adequate behandeling is recidive niet uit te sluiten. Gezien de aard van het ten laste gelegde en de persoonlijkheidsproblematiek lijkt ambulante forensische hulpverlening geïndiceerd met het oog op een gunstige ontwikkeling van de verdachte en het indammen van de recidivekans. Hierbij kan gedacht worden aan Het Dok, De Waag of de forensische afdeling van het Boumanhuis of een vergelijkbare instelling. Voor een deel van de behandeling kan wellicht gedacht worden aan agressieregulatie-therapie.
Ook de Reclassering heeft in haar rapportage d.d. 28 april 2011 geadviseerd aan de verdachte een behandel-verplichting op te leggen.
Met inachtneming van de beschouwingen, de conclusies en het advies van de gedragsdeskundige is het hof van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekenings-vatbaar is te achten. Het hof houdt hiermee bij de strafoplegging rekening. Voorts weegt het hof mee dat de ex-vriendin van de verdachte zich blijkens het dossier tot op heden niet bereid heeft getoond een omgangsregeling over hun dochtertje te treffen, waardoor de verdachte geen contact met haar heeft. Dit is - mede gelet op verdachtes problematiek - ongetwijfeld pijnlijk voor hem.
Het hof acht het gelet op het vorenstaande vooral van belang dat de verdachte spoedig wordt behandeld voor zijn voormelde problematiek, opdat herhaling van strafbare feiten wordt voorkomen. Daarom zal het hof aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur opleggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een instelling voor ambulante forensische hulpverlening zoals Het Dok, De Waag of het Boumanhuis of een vergelijkbare instelling.
Het hof zal op de voet van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is. Het hof is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij heeft het hof gelet op hetgeen de psycholoog over verdachtes persoonlijkheid heeft overwogen en de conclusie dat recidive zonder adequate behandeling niet is uit te sluiten.
Het hof ziet anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal geen aanleiding om naast de voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf op te leggen.
Vorderingen tot schadevergoeding
[benadeelde partij] (feiten 1 en 2)
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een bedrag van EUR 1.750,--, te vermeerderen met wettelijke rente.
De vordering is aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van EUR 750,-- (met wettelijke rente), tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Derhalve leent de vordering van de benadeelde partij zich voor (gedeeltelijke) toewijzing. Het hof is van oordeel dat een lager bedrag dan toegekend in eerste aanleg redelijk en billijk is. Het hof zal een bedrag van EUR 250,-- toekennen.
Het hof zal bepalen dat dit bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
[benadeelde partij 3] (feit 3)
Ook [benadeelde partij 3] heeft zich als benadeelde partij in het onderhavige strafproces gevoegd. Hij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde tot een bedrag van EUR 400,--, te vermeerderen met wettelijke rente.
De vordering is aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van EUR 200,-- (met wettelijke rente), tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 3 bewezen verklaarde. Derhalve leent de vordering van de benadeelde partij zich voor (gedeeltelijke) toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een bedrag van EUR 200,-- toekennen.
Het hof zal bepalen dat dit bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 285, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde, alsmede op artikel 14e (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep, voor zover betrekking hebbend op de in het vonnis met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht genomen beslissing ten aanzien van de overtreding met parketnummer 09-710031-11.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van een instelling voor ambulante forensische hulpverlening zoals Het Dok, De Waag of het Boumanhuis of een vergelijkbare instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn in de rapportage pro justitia d.d. 26 april 2011 genoemde problematiek, waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 250,00 (tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van EUR 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 2012.