Rolnummer: 22-000607-12
Parketnummers: 10-691179-08 en 22-003343-07 (TUL)
Datum uitspraak: 25 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 april 2009 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 mei 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent het beslag en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft dit gerechtshof op 9 december 2009 arrest gewezen. Door de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft hierop bij arrest van 17 januari 2012 het bestreden arrest van 9 december 2009 vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - betoogd dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu niet op grond van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2008 kan worden vastgesteld dat er op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Dit zou, aldus de raadsvrouw, moeten leiden tot uitsluiting van de bij die aanhouding onder de verdachte aangetroffen verdovende middelen en daarmee tot vrijspraak van de verdachte van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, nummer 2008248363-9, d.d. 24 juli 2008, bleek uit informatie van het computersysteem van de politie en van de buurtagent dat er op de [adres] te Rotterdam overlast werd ondervonden van bewoners aldaar, die zich met de handel in verdovende middelen zouden bezighouden. Verbalisant [verbalisant] heeft op de dag van de aanhouding vanaf omstreeks 15.00 uur de ingang van het van een trap voorziene portiek op de desbetreffende locatie in zicht genomen. Het betrof het portiek van de woningen met nummer 99 A, B en C. De Jager had zicht op de eerste zes treden van de trap en zag twee mannen op de trap van het portiek zitten. Eén van hen was, zo bleek later, de verdachte die op nummer 99B woonde. Vervolgens zag [verbalisant] om 15.05 uur een hem ook bij name bekende gebruiker van verdovende middelen het portiek inlopen, met de verdachte de trap oplopen en na een minuut het portiek weer uitlopen. Vervolgens zag [verbalisant] zowel om 15.10 uur als om 15.54 uur een hem bekende vrouw het portiek inlopen, met de verdachte naar boven lopen en een minuut later weer naar buiten komen. Om 16.05 uur ziet [verbalisant] weer een man contact maken met de verdachte, de trap oplopen gevolgd door verdachte en een minuut later weer naar buiten komen. Hierna is verdachte aangehouden.
Het hof is van oordeel dat - ook al is de werkelijke overdracht van verdovende middelen niet door de verbalisant waargenomen - voormelde omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering opleveren en dat deze een aanhouding op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering rechtvaardigen. Derhalve is de aanhouding van de verdachte en het daarop gevolgde onderzoek aan diens kleding, waarbij 14 bolletjes met naar later bleek cocaïne bevattend materiaal zijn aangetroffen, niet onrechtmatig geweest. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 23 juli 2008 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,06 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heef het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne opzettelijk aanwezig gehad, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Dit is een ernstig feit, waardoor de verspreiding en het gebruik van dat middel in de hand wordt gewerkt. Verdovende middelen vormen een bedreiging voor de volksgezondheid.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld, waaronder tot vrijheidsstraffen van aanzienlijke duur, voor het plegen van misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
In het voordeel van de verdachte zal het hof rekening houden met het tijdsverloop in de onderhavige zaak sedert het bewezen verklaarde feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Ten aanzien van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals dit vermeld is onder
nummer 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de teruggave aan de verdachte gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2007 onder parketnummer 22-003343-07 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 dagen, subsidiair 15 dagen hechtenis, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf, op de grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag vermeld onder 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 november 2007, parketnummer 22-003343-07, te weten een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 mei 2012.
Mr. M.L.A. Filippini is buiten staat dit arrest te ondertekenen.