Rolnummer: 22-005421-11
Parketnummer: 09-753391-11
Datum uitspraak: 27 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 november 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren, met de bijzondere voorwaarde als weergegeven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 april 2011 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bedrijfshal, gelegen aan de Bankijkerweg, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een zich onder de luifel/afdak van dat bedrijfspand bevindende bank en/of een stapel houten pallets en/of een autoband met benzine overgoten en/of (vervolgens) in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die bank en/of die houten pallets en/of die autoband, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die bedrijfshal en/of de in die bedrijfshal bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bedrijfshal en/of de in die bedrijfshal bevindende goederen was, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 april 2011 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfshal, gelegen aan de Bankijkerweg, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een zich onder de afdak van dat bedrijfspand bevindende bank en een stapel houten pallets en een autoband met benzine overgoten en vervolgens in brand gestoken, ten gevolge waarvan die bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Gemeen gevaar voor goederen
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Naar de mening van de raadsman kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er ten aanzien van de bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen gemeen gevaar voor goederen was te duchten. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar was.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande het volgende. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn mededader verschillende goederen (te weten een bank, een stapel houten pallets en een autoband) met - een relatief grote hoeveelheid - benzine hebben overgoten en vervolgens in de brand hebben gestoken. De goederen bevonden zich ten tijde van de brandstichting onder een afdak die direct tegen een bedrijfshal was aangebracht. Het hof is - mede gelet op het feit van algemene bekendheid dat benzine een zeer brandbaar en brandversnellend middel is - van oordeel dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat het stichten van brand onder deze omstandigheden gevaar voor de bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen genereert.
Ambthalve overweging met betrekking tot de bewezenverklaring
Uit de aangifte van Heemskerk d.d. 4 mei 2011 (PL1613 2011056235-1) blijkt dat de brandweer op 16 april 2011 rond 01.00 uur het sein heeft gegeven dat de brand nagenoeg onder controle was, maar dat de brand omstreeks 01.30 uur weer opnieuw is opgelaaid.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgelegd dat de bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen geheel zijn verbrand ten gevolge van het handelen van de verdachte en zijn mededader, zodat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen gedeeltelijk zijn verbrand ten gevolge daarvan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte en de medeverdachte zich er van te voren van hebben vergewist dat de bedrijfshal een constructie van staal en stenen was, hetgeen niet brandbaar zou zijn. De verdachte zou de gevolgen van zijn handelen daarom niet hebben kunnen voorzien.
Voor zover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, overweegt het hof dat de verdachte en de medeverdachte slechts een oppervlakkig onderzoek hebben ingesteld naar de materialen van de bedrijfshal. Dit is onvoldoende om een beroep op afwezigheid van alle schuld te laten slagen. Het hof verwerpt het verweer.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 15 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan brandstichting door onder een afdak van een bedrijfshal een bank, een stapel houten pallets en een autoband met behulp van benzine in de brand te steken. De verdachte heeft aldus een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Ten gevolge van deze brandstichting zijn de bedrijfshal en de in die bedrijfshal bevindende goederen gedeeltelijk verbrand. Het gedrag van de verdachte getuigt van grove veronachtzaming van de belangen en eigendommen van anderen en zorgt voor veel ergernis, overlast en financiële schade bij de slachtoffers. Bovendien brengen ernstige feiten als brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte ernstig aan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen en is gebleken dat de verdachte er veel spijt van heeft.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2012 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de navolgende rapportages:
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 april 2012, opgemaakt en ondertekend door
R. van der Touw, raadsonderzoeker;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 oktober 2011, opgemaakt door A. Hoekstra, raadsonderzoeker en I. Ahassad, teamleider;
- een Pro Justitia rapport d.d. 28 september 2011, opgemaakt en ondertekend door K. Oostra,
GZ-psycholoog.
Uit het eerstgenoemde rapport blijkt onder meer dat de verdachte de opleiding metaalbewerking volgt. Het gaat goed op school en zijn cijfers zijn voldoende. De verdachte heeft een bijbaan bij een constructiebedrijf. In verband met de psychiatrische problematiek van zijn tweelingzus is de thuissituatie waarin de verdachte verkeert moeizaam. De verdachte heeft sinds kort gesprekken bij de GGZ voor de psychische problemen/ belasting die hij (als gevolg van het ten laste gelegde) ervaart. De kans op recidive wordt door de Raad ingeschat als laag. Geadviseerd wordt om aan de verdachte, bij bewezenverklaring, een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur in combinatie met een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van EUR 1.650.000,00 respectievelijk EUR 300.000,00. Nu deze benadeelde partijen in eerste aanleg niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering en zij hun vordering in hoger beroep niet hebben gehandhaafd, zijn deze vorderingen thans niet meer aan de orde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn- Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. N. van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 april 2012.