GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.081.752/01
Rolnummer rechtbank : 1061253 CV EXPL 09-59951
Veenman B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Veenman,
advocaat: mr. P.S. van Straten te Amsterdam,
Stichting Pensioenfonds Staples (voorheen geheten Stichting Pensioenfonds Corporate Express),
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Fonds,
advocaat: mr. W.H. van Baren te Amsterdam.
Bij exploot van 18 januari 2011 is Veenman in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 oktober 2010.
Vervolgens zijn genomen:
door Veenman: memorie van grieven;
door het Fonds: memorie van antwoord.
Op 17 februari 2012 hebben partijen hun standpunten mondeling - aan de hand van overgelegde pleitnotities - doen toelichten, Veenman door mr. P.H.E. Voûte te Amsterdam en het Fonds door mr. A.W. Rutten te Amsterdam.
In overleg met partijen wordt arrest gewezen op de pleitstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De kantonrechter heeft onder 2.1 t/m 2.17 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar het vonnis waarvan beroep.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
2.1. Veenman maakte tot 2 juni 2008 deel uit van het Corporate Express concern en was in dat verband bij het Fonds aangesloten. In het kader van de overdracht van de aandelen Veenman aan Xerox Capital (Europe) ltd. per voormelde datum is tussen partijen overeengekomen dat Veenman nog tot 1 januari 2009 (vrijwillig) bij het Fonds aangesloten zou blijven en dat daarna waardeoverdracht zou plaatsvinden met betrekking tot de opgebouwde aanspraken van (in beginsel) alle op laatstgenoemde datum bij Veenman in dienst zijnde werknemers.
2.2. Aldus heeft in 2009 waardeoverdracht plaatsgevonden ten aanzien van nagenoeg alle hiervoor bedoelde werknemers van Veenman aan Stichting Pensioenfonds Xerox, en wel tegen een overdrachtswaarde van 100% van de opgebouwde aanspraken berekend op basis van de rekenregels van het Fonds voor haar voorziening pensioenverplichtingen (VPV). Voor zover het Xerox fonds - uitgaande van haar dekkingsgraad op dat moment - een hoger bedrag dan voormelde overdrachtswaarde zou verlangen, zou - en is - dat verschil door het Corporate Express concern, dus niet door het Fonds, aan het Xerox fonds betaald.
2.3. In verband met de inwerkingtreding van de Pensioenwet is tussen het Fonds en elk van de bij het Fonds aangesloten vennootschappen binnen het Corporate Express concern, waaronder Veenman, ter vervanging van de tot dan toe geldende financieringsovereenkomst op 31 januari 2008 een uitvoeringsovereenkomst ("UVO") gesloten (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007). In de UVO zijn de wederzijdse verplichtingen ten aanzien van de uitvoering van de pensioenvoorziening voor de werknemers van (in dit geval) Veenman vastgelegd. De UVO is na overdracht van de aandelen Veenman aan Xerox ongewijzigd van kracht gebleven.
De UVO bepaalt onder meer dat de actuariële en bedrijfstechnische nota ("ABTN") onderdeel uitmaakt van de financieringsafspraak tussen partijen en op welke wijze de premie wordt vastgesteld (art. 3), de wijze waarop toeslagverlening plaatsvindt (art. 8) en de procedure bij vermogensoverschotten (art. 9) en bij vermogenstekorten (art. 10).
In art. 3 is onder meer bepaald dat Veenman aan het Fonds jaarlijks per 1 januari een premie verschuldigd is voor de in dat jaar te verwerven aanspraken uit hoofde van de geldende pensioenreglementen.
In art. 9 is onder meer bepaald dat er een overschottennotitie moet worden vastgesteld en ook dat de deelnemersraad de gelegenheid moet worden gegeven om over een voorgenomen besluit tot het geven van premiekorting advies uit te brengen.
In art. 10 is onder meer bepaald dat Veenman in het kader van een herstelplan kan bijdragen aan het herstel van de financiële situatie van het Fonds, maar daartoe niet verplicht is; voorts is bepaald dat er voor Veenman geen bijstortingsverplichting geldt.
2.4. De "Overschottennotitie 2007 - 2009 (conceptversie)" zoals gevoegd achter de notitie "DEFINITIEF CONCEPT d.d. 26.5.2008 Betreft: aanwending van de overschotten over de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2009" ("de overschottennotitie") - waarvan beide partijen bij pleidooi in hoger beroep hebben gesteld dat alle aangesloten ondernemingen daarover vanaf de aanvang hebben beschikt - is op 13 juni 2008 door het bestuur van het Fonds goedgekeurd en vastgesteld. Voordien had de deelnemersraad over de overschottennotitie positief geadviseerd.
2.5. In de overschottennotitie wordt onder "1 Kader" ingegaan op de Pensioenwet, de UVO en de ABTN.
Onder "2 Invulling kader" wordt nagegaan of er sprake is van een vermogensoverschot, met als conclusie:
"Op basis van het in de uitvoeringsovereenkomst geformuleerde kader kan worden geconcludeerd dat ultimo 2007 sprake is van een vermogensoverschot. Op grond van de huidige dekkingsgraad van circa 145% (per medio mei 2008) zal dit ultimo 2008 niet het geval zijn."
Voorts wordt besproken of er een premiekorting kan worden verleend.
Onder "3 Evenwichtige belangenbehartiging" wordt ingegaan op de positie van de afzonderlijke belanghebbenden en wordt omtrent de nadere voorwaarden voor premiekorting en terugbetaling als volgt vermeld:
"Indien sprake is van een vermogensoverschot kan dit in principe leiden tot een premiekorting aan de onderneming. Het is daarbij niet de bedoeling dat een premiekorting de solvabiliteit van het pensioenfonds onder spanning zet. Ook na een premiekorting moet het pensioenfonds aan zijn verplichtingen kunnen blijven voldoen. In haast alle gevallen zal dit geen probleem zijn omdat het resterende eigen vermogen zodanig hoog blijft, dat het de meeste schommelingen in de vermogenspositie kan opvangen.
In bijzondere omstandigheden kan dit anders liggen. Hierbij kan worden gedacht aan de beurscrisis in 2001 en 2002. Indien voorafgaand aan een forse negatieve koerscorrectie premiekortingen en/of premierestituties aan de onderneming zijn gegeven en vervolgens komt door vermogensverliezen de dekkingsgraad onder de 130% dan zullen alle (actieve en inactieve) deelnemers dit merken door een verlaging van het toeslagniveau. Een zodanige situatie wordt waarschijnlijk door iedereen als ongewenst beschouwd.
Welke flankerende maatregelen zijn mogelijk om dit bijeffect te voorkomen? Onderstaand worden er enkele genoemd en met daarbij een commentaar.
a. nooit een premiekorting verlenen, want dan kan men er ook nooit spijt van krijgen.
commentaar: dit is erg rigoreus en daarmee wordt het kind met het badwater weggegooid
b. de onderneming stelt zich garant voor een negatieve vermogenspositie van het fonds
commentaar: dit is een logische redenering, immers als de onderneming kortingen kan krijgen dan is de tegenprestatie het opvangen van tekorten. Vanuit de onderneming gezien is dit een blanco cheque die zij niet graag zullen afgeven
c. de onderneming is bereid om een negatieve vermogenspositie op te vangen tot een maximum van de in de afgelopen periode (b.v. 5 à 10 jaar) ontvangen premiekorting.
commentaar: deze optie lijkt meer evenwichtig en biedt wellicht mogelijkheden voor een evenwichtige belangenbehartiging."
Nadat onder "4 Verhoging toeslagniveau" is geconstateerd dat een structurele verhoging van het toeslagniveau alleen mogelijk is in het kader van een wijziging van de pensioenovereenkomst en dit primair op de weg van de sociale partners ligt, wordt onder "5 Voorstel voor het verlenen van premiekorting voor de jaren 2007 en 2008" als volgt vermeld:
"In onderstaand voorstel wordt uitgegaan van een premiekorting in combinatie met een extra toeslag. De premiekorting is beperkt tot het in het betreffende jaar te betalen bedrag aan reguliere pensioenpremie. (…)
(…)
De premiekorting voor de aangesloten ondernemingen bedraagt voor het jaar:
2007: onvoorwaardelijk: 100% van de gedempte premie verminderd met de opslag voor uitvoeringskosten (dit is al in de bestuursvergadering van 7 december 2007 besloten)
2008: -onvoorwaardelijk: 50% van de gedempte premie verminderd met de opslag voor uitvoeringskosten
-voorwaardelijk: 50% van de gedempte premie verminderd met de opslag voor uitvoeringskosten.
Voor de actieve deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden:
met ingang van 1 januari 2009 een extra toeslag gebaseerd op de per 31 december 2008 opgebouwde pensioenen ter grootte van:
-onvoorwaardelijk: 0,9% (gerelateerd aan 2007: 0,5% en gerelateerd aan 2008: 0,4%).
-voorwaardelijk: 0,4% (gerelateerd aan 2008)
Het voorwaardelijk deel wordt geëffectueerd in de situatie waarin de dekkingsgraad per 31 december 2008 meer bedraagt dan 150%. Over de hoogte van de dekkingsgraad moet in de decembervergadering voldoende duidelijkheid bestaan.
(…)
Na een cijfermatige toelichting wordt onder "Uitgangspunt van de notitie" tot slot als volgt vermeld:
"Vastgesteld wordt dat deze notitie specifiek betrekking heeft op de situatie in 2007 en 2008. De gekozen uitgangspunten zullen in beginsel niet van toepassing zijn voor de toekomstige jaren. Deze zullen ieder jaar opnieuw worden vastgesteld.
(…)"
2.6. Per brief van 18 juli 2008 met als onderwerp "aanpassing voorlopige premie 2008" deelt het Fonds aan Veenman mede (onder meer) dat in de bestuursvergadering van 13 juni 2008 is besloten dat de eerder verleende voorlopige korting voor 50% over de gedempte premie is omgezet in een definitieve korting van 50%. Voorts wordt aangegeven dat in de bestuursvergadering van december 2008 zal worden besloten of er nog ruimte is voor verlening van nogmaals 50% premiekorting, maar dat dit onder meer afhangt van de dekkingsgraad, die op dat moment minimaal 150% zal moeten bedragen.
2.7. Op 30 oktober 2008 neemt het bestuur van het Fonds unaniem het besluit om de definitieve premiekorting van 50% ongedaan te maken. Daarbij heeft het bestuurslid dat van de kant van Veenman in dat bestuur deel uitmaakt uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zijn instemming als lid van het bestuur van het Fonds niet impliceert dat Veenman dan wel haar aandeelhoudster Xerox Capital (Europe) Ltd. enig recht ter zake prijsgeeft.
2.8. Per brief van 31 oktober 2008 met als onderwerp "aanpassing voorlopige premie" deelt het Fonds aan Veenman mede dat het bestuur van het Fonds op grond van de sterk gewijzigde situatie op de financiële markten heeft besloten om het eerder genomen besluit tot het verlenen van een definitieve korting van 50% over de benodigde gedempte premie voor 2008 ongedaan te maken. Daarbij is Veenman verzocht de daarmee gemoeide betalingen aan het fonds te verrichten.
2.9. In de bestuursvergadering van het Fonds van 12 december 2008 is het hierboven sub 2.8. vermelde besluit van 30 oktober 2008 bekrachtigd en is voorts besloten om de onvoorwaardelijk verleende toeslag van 0,5% gerelateerd aan 2007 op te schorten (in de loop van 2009 was de financiële positie van het Fonds zodanig verbeterd dat die opschorting weer ongedaan is gemaakt) en de onvoorwaardelijk verleende toeslag van 0.4% gerelateerd aan 2008 ongedaan te maken.
2.10. Per brief van 16 december 2009 met als onderwerp "definitieve premie 2008" heeft het Fonds aan Veenman bericht dat in de bestuursvergadering van 12 december 2008 het definitieve bedrag van de (ongekorte) premie voor 2008 is vastgesteld en wordt Veenman verzocht dit bedrag, voor zover nog niet voldaan, aan het Fonds te betalen.
2.11. Veenman heeft - als enige van de bij het Fonds aangesloten ondernemingen - haar instemming met voormeld terugdraaien onthouden en het met dit terugdraaien gemoeide bedrag niet willen betalen.
2.12. De dekkingsgraad van het Fonds heeft zich, zo leidt het hof uit de stukken af, als volgt ontwikkeld:
2.13. In eerste aanleg heeft het Fonds in conventie gevorderd Veenman te veroordelen om (kort gezegd) de ongekorte premie over 2008, voor zover niet reeds door haar voldaan, aan haar te betalen, met rente en proceskosten. In reconventie heeft Veenman gevorderd om het Fonds te veroordelen om hetgeen Veenman meer dan 50% van de premie over 2008 heeft voldaan aan haar terug te betalen, met rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft vordering in conventie toe- en die in reconventie afgewezen, een en ander met veroordeling van Veenman in de proceskosten.
Veenman heeft (in ieder geval) aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling ter zake van de premie over 2008 voldaan.
2.14. De reguliere premie over 2008 voor Veenman bedraagt uiteindelijk (ongekort) € 1.016.102,=; 50% daarvan komt dus neer op € 508.051,=.
3. Het hof zal de met de grieven en de toelichting daarop aan de orde gestelde vragen hieronder behandelen en overweegt daartoe als volgt.
4. De kern van het geschil is of - zoals het Fonds stelt en Veenman betwist - Veenman gehouden is om meer dan 50% van de vastgestelde premie voor het jaar 2008 te betalen. Anders gezegd: moet Veenman het besluit van het Fonds van 30 oktober 2008, waarbij de verleende premiekorting van 50% over 2008 ongedaan werd gemaakt, zoals dat op 13 juni 2008 is genomen en per brief van 18 juli 2008 aan Veenman is meegedeeld, tegen zich laten werken?
5. In hoger beroep gaan beide partijen er vanuit dat voormelde vraag dient te worden beantwoord in het kader van hun contractuele relatie en dus op basis van Boek 6 BW.
6. Tussen partijen is niet in discussie dat het besluit zoals dat op 13 juni 2008 door het bestuur van het Fonds op basis van de overschottennotitie is genomen, op dat moment aan alle relevante regels en voorwaarden - Pensioenwet, UVO en ABTN - voldeed, met dien verstande dat het Fonds zich op het standpunt heeft gesteld dat een dergelijke beslissing slechts aan het einde van 2008 zou kunnen worden genomen. Veenman heeft dat laatste gemotiveerd betwist, waarbij zij er op heeft gewezen dat een dergelijke restrictie nergens is terug te vinden. Het Fonds heeft haar stelling naar het oordeel van het hof vervolgens onvoldoende onderbouwd, reden waarom het hof daaraan voorbij gaat.
7. Tussen partijen is voorts niet in discussie dat - voor zover de verleende premiekorting als een aanbod moet worden gezien - dit door Veenman is aanvaard.
8. Het hof verwerpt het standpunt van het Fonds, inhoudende dat er geen sprake van een (rechtsgeldig) aanbod tot kwijtschelding kan zijn omdat het premiejaar op dat moment nog niet was afgelopen. Immers, ten tijde van de betreffende besluitvorming bepaalde de UVO dat de premie over een jaar reeds per 1 januari van dat jaar verschuldigd is. Ook was op dat moment al ongeveer de helft, dus 50%, van het jaar verstreken.
9. Hoe het aanvaarde aanbod ook wordt gekwalificeerd (kwijtschelding of premieverlaging of anderszins), dit heeft wijziging van de onderlinge rechten en verplichtingen ten opzichte van hetgeen uit de UVO voortvloeit teweeggebracht, en wel in die zin dat door Veenman nog maar 50% van de regulier verschuldigde premie over dat jaar behoefde te worden betaald.
Naar het oordeel van het hof brengt de inhoud/formulering van de aanvaarde overschottennotitie mee dat Veenman er geen rekening mee behoefde te houden dat op de definitieve korting nog kon worden teruggekomen. Immers, deze onvoorwaardelijke korting wordt in de overschottennotitie geplaatst naast de voorwaardelijke korting, van welke laatste de effectuering onder meer afhankelijk is van de dekkingsgraad aan het einde van dat jaar, terwijl ten aanzien van de onvoorwaardelijke korting op geen enkele manier enig voorbehoud wordt gemaakt.
Het voorgaande klemt eens te meer nu in de overschottennotitie uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid van een optredende beurscrisis en daaruit voortvloeiende vermogensdaling. In dat verband wordt in de overschottennotitie - slechts - vermeld dat dit kan leiden tot vermindering van het toeslagniveau en dat dit waarschijnlijk door alle betrokkenen als ongewenst wordt beschouwd. De mogelijkheid dat één of meer van de betrokkenen daar anders over denkt - hetgeen hier eens te meer opvalt nu Veenman inmiddels niet meer tot het Corporate Express concern behoort en dus ook andere belangen kan hebben en meer een eigen koers kan gaan varen - wordt hier dus opengelaten.
Voorts wordt in de overschottennotitie als één van de flankerende maatregelen in dat verband genoemd het bij een negatieve vermogenspositie weer "inleveren" door de aangesloten ondernemingen van ontvangen kortingen. Echter, enige flankerende maatregel wordt vervolgens niet getroffen.
Dat in het verleden de premie(korting) feitelijk steeds pas definitief aan het einde van het kalenderjaar werd vastgesteld leidt niet tot een ander oordeel. Immers, door het sluiten van de UVO begin 2008 (met terugwerkende kracht tot begin 2007) was een nieuwe situatie ontstaan. Blijkens de UVO was de jaarpremie al per 1 januari van het betreffende jaar verschuldigd. Verder wordt in de aanbiedingsnotitie expliciet aangegeven dat het in 2007 en 2008 om een overgangssituatie gaat en wordt in de overschottennotitie expliciet vermeld dat het voorstel alleen de jaren 2007 en 2008 betreft en dat dit geen invloed heeft op hetgeen nadien plaatsvindt. Kennelijk gaat het in 2008 feitelijk anders en was dat in het kader van Pensioenwet, UVO en ABTN ook mogelijk, en had het Fonds er niet zonder meer op mogen vertrouwen dat er voor haar - in weerwil van de in de overschottennotitie voor geen misverstand vatbare bewoordingen "onvoorwaardelijk" tegenover "voorwaardelijk" - nog een mogelijkheid van aanpassing zou openstaan.
Bij het voorgaande heeft het hof mede in aanmerking genomen dat de UVO en ABTN een uitgewerkt 'spoorboekje' bevatten voor de vaststelling van de verschuldigde premie. Daaraan doet niet af dat er aan het einde van het jaar - zo begrijpt het hof de stellingen van partijen over en weer in het licht van de ter zake overgelegde producties met betrekking tot 2008 - feitelijk nog een nacalculatie moet plaatsvinden op basis van het uiteindelijke deelnemersbestand, de uiteindelijk voor de vaststelling van de reglementaire pensioenaanspraken relevante salarisgegevens en de aanwending van de "solvabiliteitsvrijval" over het aan het betreffende premiejaar voorafgaande jaar. Dat er ook nog andere aanpassingen van de voorlopig vastgestelde premie – bijvoorbeeld vanwege de gewijzigde vermogenspositie van het Fonds - dienen plaats te vinden is gesteld noch gebleken, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval is.
10. Dan moet vervolgens worden beoordeeld of het Fonds - gelet op de financiële crisis en de gevolgen daarvan op de vermogenspositie van het Fonds in het licht van de solidariteit in het Fonds - een beroep toekomt op het bepaalde in de artt. 6:248, tweede lid, of 258 BW. Bij deze toets - in essentie neerkomend op: naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? - past terughoudendheid en naar het oordeel van het hof brengt dat mee dat voormelde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Een belangrijke rol hierbij speelt de hierboven sub 2.13. vermelde ontwikkeling van de dekkingsgraad van het fonds, ook wanneer er daarbij mee rekening wordt gehouden dat deze (mogelijk) is bepaald op basis van het ook voor Veenman terugdraaien van de 50% onvoorwaardelijke premiekorting. Verder weegt sterk mee dat er kennelijk voldoende vermogen was om de reserveoverdracht tegen 100% van de VPV met betrekking tot de werknemers van Veenman per 1 januari 2009 te laten plaatsvinden, iets wat ingevolge de Pensioenwet niet mag bij een dekkingstekort. Bij pleidooi in hoger beroep bleek dat tussen partijen niet in discussie is dat het Fonds bij de berekening van die VPV in het kader van voormelde reserveoverdracht de hiervoor sub 2.5. vermelde opschorting van de 0,5% verhoging over 2007 reeds buiten beschouwing heeft gelaten. Daar was dus kennelijk ruimte voor.
Voorts speelt bij een en ander een rol dat niet is gesteld of gebleken dat de andere aangesloten ondernemingen hun instemming met het ongedaan maken van het besluit tot de onvoorwaardelijke premiekorting van 50% hebben verbonden aan de voorwaarde dat alle aangesloten ondernemingen daarmee zouden instemmen, zodat het hof het er voor houdt dat dit niet het geval is.
Tussen partijen is voorts niet in discussie dat de VPV van het Fonds ultimo 2008 in totaal circa € 560 mln bedroeg. In vergelijking daarmee is de thans in geschil zijnde € 508.051,= (zie hierboven sub 2.14.) een wel bijzonder klein bedrag dat in het kader van de onaanvaardbaarheidstoets onvoldoende gewicht in de schaal legt ten gunste van het Fonds.
In het licht van de hierboven sub 9. vermelde omstandigheden brengt dit een en ander mee dat niet worden gezegd dat voormelde artikelen in de weg staan aan het door Veenman vasthouden aan de onvoorwaardelijke premiekorting.
Anders dan het Fonds heeft betoogd leidt de in art. 10 van de UVO opgenomen bescherming van Veenman tegen bijstortingsverplichtingen (zie hierboven sub 2.3.) niet tot een ander oordeel. Het Fonds heeft immers deze bepaling als onderdeel van de "plussen en minnen" van de UVO zelf aanvaard. Veenman mocht van het Fonds verwachten dat (ook) dit onderdeel van de overeenkomst bij haar afwegingen bij de onvoorwaardelijke premiekorting - en de daarbij te stellen voorwaarden - zou betrekken.
Dat Veenman geen bezwaar heeft gemaakt tegen het op 12 december 2008 genomen besluit waarbij ook de 0,4% toeslag gerelateerd aan 2008 ongedaan werd gemaakt leidt niet tot een ander oordeel. Dat besluit is immers niet tegen Veenman gericht.
11. Gelet op het bovenstaande kan evenmin - voor zover dit in de stellingen van het Fonds moet worden gelezen - worden gezegd dat art. 6:248, eerste lid, BW voor Veenman de verplichting meebrengt om het ongedaan maken van voormelde korting te aanvaarden.
12. Het bovenstaande leidt er toe dat de grieven in zoverre slagen en voor het overige geen bespreking behoeven. Het vonnis waarvan beroep zal zoals gevorderd worden vernietigd en de vordering van Veenman in hoger beroep - kort gezegd: (a) afwijzing van de vorderingen van het Fonds en terugbetaling van 50% van de door haar betaalde pensioenpremies over 2008 (€ 508.051,=), (b) kosten deurwaarder met rente vanaf de dagvaarding, (c) nakosten met rente en (d) proceskosten in beide instanties met rente vanaf de achtste dag na dit arrest - zal worden toegewezen zoals hierna in het dictum is vermeld en voor het overige worden afgewezen aangezien deze onvoldoende grondslag vinden in het recht. Het arrest zal zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
- vernietigt van het tussen partijen in conventie en in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 22 oktober 2010;
- wijst de vorderingen van het Fonds af;
- veroordeelt het Fonds in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op het vonnis van de kantonrechter aan de zijde van Veenman begroot op nihil aan verschotten en € 1.600,= aan salaris gemachtigde; deze kosten dienen binnen veertien dagen na dit arrest te worden voldaan; bij gebreke van tijdige betaling is daarover daarna de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd;
- veroordeelt het Fonds om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Veenman terug te betalen het bedrag van € 508.051,=, zijnde 50% van de door Veenman betaalde pensioenpremies over het jaar 2008;
- veroordeelt het Fonds in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op het vonnis van de kantonrechter aan de zijde van Veenman begroot op nihil aan verschotten en € 350,= aan salaris gemachtigde; deze kosten dienen binnen veertien dagen na dit arrest te worden voldaan; bij gebreke van tijdige betaling is daarover daarna de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW verschuldigd;
en voorts in hoger beroep:
- veroordeelt het Fonds in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Veenman begroot op € 4.789,31 aan verschotten en € 11.685,= aan salaris gemachtigde;
onder de kosten van het geding in hoger beroep zijn mede begrepen de nakosten als bedoeld in het liquidatietarief;
bepaalt dat de kosten van het geding binnen veertien dagen na dit arrest moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, R.S. van Coevorden en O.F. Blom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.