Rolnummer: 22-001720-11
Parketnummer: 09-665214-10
Datum uitspraak: 27 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1961,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van13 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot en met 3 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) (telkens) ongeveer 466, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 03 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 466 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij (op een of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2009, althans 21 november 2009, tot en met 03 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer BV (Energiebedrijf Eneco), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast te verbreken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 3 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] telkens ongeveer 466, hennepplanten zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 03 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 466 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 juli 2009 tot en met 03 april 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer BV (Energiebedrijf Eneco), zulks na het weg te nemen goed onder hun bereik te hebben gebracht door de verzegeling van de deksel van de hoofdaansluitkast te verbreken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak van de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde bepleit onder overlegging van zijn pleitaantekeningen. Bij het onder 1 ten laste gelegde feit is in de visie van de verdediging geen sprake van het medeplegen van het telen van hennep. De betrokkenheid van de verdachte zou zich laten omschrijven als medeplichtigheid. Bij het onder 3 ten laste gelegde feit is in de visie van de verdediging evenmin sprake van het in vereniging stelen van stroom. Verdachte heeft in dit verband ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet wist dat buiten de meter om stroom werd afgenomen.
Het hof overweegt ten aanzien van het verweer met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde als volgt.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de in het dossier vervatte bewijsmiddelen zijn naar het oordeel van het hof de door de verdachte ontplooide activiteiten met betrekking tot de hennepkwekerij te duiden als die van een (mede)pleger. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte met derden heeft afgesproken om een deel van zijn eigen woning, de zolder, voor een hennepkwekerij ter beschikking te stellen aan deze derden. Deze derden kwamen op regelmatige basis langs in verband met de werkzaamheden voor de hennepkwekerij. Verdachte heeft deze personen geen sleutel van zijn woning gegeven. Hij heeft er in dit verband voor gekozen meermalen per week op afspraak hen de toegang tot de woning verschaffen. Voorts had verdachte met zijn mededaders afgesproken dat hij per oogst in de winst zou delen en kreeg hij daarnaast nog een vergoeding voor de huur, gas en licht. Het bieden van een locatie voor een hennepkwekerij, het daartoe op regelmatige wijze toegang verschaffen aan derden en het naast het ontvangen van een vaste vergoeding van deze derden hiervoor bovendien ook delen in de winst per oogst met deze derden wijzen op een vorm van betrokkenheid bij de hennepkwekerij die duidt op een bewuste en nauwe samenwerking met deze derden die als medeplegen kan worden geduid.
De raadsman doet in dit verband nog een beroep op HR 22 december 2009, NJ 2010, 193. Deze uitspraak zag op een geheel andere situatie waarbij het niet ging om de vraag of in de daar aan de orde zijnde casus waar de grens tussen medeplegen en medeplichtigheid zou moeten liggen.
De door de Hoge Raad genoemde omstandigheden die niet de conclusie wettigen dat sprake is van medeplegen zijn in de aan verdachte verweten gedragingen niet aan de orde. Van de verdachte kan niet worden gezegd dat hij louter aanwezig was bij de hennepkwekerij en zich er niet van distantieerde en alleen maar louter instemde. Hij werkte actief mee door het bieden van huisvesting voor en toegang tot de hennepkwekerij in zijn eigen woning en trok er voordeel uit.
Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Het hof overweegt ten aanzien van het verweer met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde als volgt.
Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de in het dossier vervatte bewijsmiddelen heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van diefstal van stroom. Het hof gaat daarbij voorbij aan de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat buiten de meter om stroom werd afgenomen voor het laten functioneren van de hennepkwekerij. Het hof acht bewezen dat bij verdachte wel wetenschap bestond omtrent het buiten de meter om afnemen van stroom. De verdachte heeft immers op een eerder moment bij de politie verklaard dat de personen die de kwekerij op de zolder in zijn huis hebben gebouwd ook de stroom hebben hebben geregeld, zodat dit niet op zou vallen bij Eneco. Daaruit leidt het hof af dat verdachte met de personen overleg heeft gehad over de wijze waarop aan stroom zou worden gekomen voor de kwekerij en toestemming heeft gegeven aan deze personen om buiten de meter om stroom af te nemen bij Eneco. Deze handelwijze van verdachte moet worden bezien in het licht van zijn overige activiteiten zoals die hierboven reeds uiteen zijn gezet met betrekking tot het beschikking stellen van een ruimte in zijn woning voor de hennepkwekerij, het toegang verschaffen tot zijn woning hiertoe en het ontvangen van een deel van de winst naast een vast vergoeding voor huur, gas en licht. Hieruit volgt een bewuste en nauwe samenwerking om hennep te telen in de hennepkwekerij en daarvoor stroom te stelen
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A.TH.M. Dekkers, mr. T.E. van der Spoel en mr. M.I. Veldt-Foglia, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 februari 2012.
Mr. R.A.TH.M. Dekkers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.