rolnummer 22-001624-08 PO
parketnummers 09-660300-06 en 09-660751-06
datum uitspraak 15 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 februari 2008 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2006 is de veroordeelde onder andere ter zake van - kort en zakelijk weergegeven - het telen van hennepplanten veroordeeld tot gevangenisstraf.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 18 februari 2008 het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van parketnummer 09-660751-06 vastgesteld op € 55.170,60 en aan de veroordeelde, ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
Ten aanzien van parketnummer 09-660300-06 heeft de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 365.909,00 en aan de veroordeelde, ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
Tot slot heeft de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onder parketnummer 09-925573-06 afgewezen.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de veroordeelde is blijkens de "akte instellen rechtsmiddel" niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van parketnummer 09-925573-06.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 27 oktober 2011 en 1 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie in eerste aanleg hield - na wijziging ter terechtzitting - in dat aan de veroordeelde de verplichting zou worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 421.079,60 ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de in zijn strafzaak bewezen verklaarde hennepteelt.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geconcludeerd tot vaststelling van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 420.959,60 en tot oplegging van een betalingsverplichting aan de veroordeelde van eenzelfde bedrag.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van of uit baten van de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van vorenbedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof in aanmerking enerzijds de aannemelijk geworden opbrengst van de hennepteelt waarvoor de veroordeelde bij bovengenoemd vonnis is veroordeeld en anderzijds de aannemelijk geworden kosten tot verwerving van de opbrengst.
Het hof stelt de omvang van het wederrechtelijk genoten voordeel als volgt vast:
Ten aanzien van parketnummer 09-660751-06
De veroordeelde heeft op 6 juni 2006 tegenover de politie verklaard dat hij op het adres [adres] te 's-Gravenhage een hennepkwekerij heeft gehad. Volgens zijn verklaring heeft de kwekerij twee oogsten van 450 hennepplanten opgeleverd.
In april 2005 heeft het Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (hierna: BOOM) een rapport uitgebracht met daarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht.
Voor wat betreft het berekenen van de opbrengst en de kosten van de oogst wordt van de in het BOOM-rapport neergelegde berekeningen uitgegaan.
Volgens de berekening van het BOOM wordt de verkoopprijs van hennep vastgesteld op € 2.370,00 per kilogram ofwel
€ 2,37 per gram; dit is in het voordeel van de veroordeelde, die zelf blijkens de memorie van grieven uitgaat van een verkoopprijs van € 2.800,00 per kilo.
Voor wat betreft de opbrengst per plant gaat het hof eveneens uit van hetgeen daaromtrent in het BOOM rapport is vermeld, te weten 28,2 gram per plant.
De bruto opbrengst van de oogst van 450 planten bedraagt: (450 x € 2,37 x 28,2 =) € 30.075,30.
De veroordeelde heeft verklaard twee oogsten te hebben gehad, de totale bruto opbrengst daarvan bedraagt: (2 x € 30.075,30 =) € 60.150,60.
Ten aanzien van de kosten overweegt het hof dat alleen kosten voor aftrek in aanmerking komen, indien er ook een opbrengst is gerealiseerd en deze kosten een directe relatie hebben met het strafbare feit.
Het hof zal dan ook de standaard afschrijving van investeringen zoals deze door het BOOM wordt gehanteerd voor hennepkwekerijen bij kunstlicht ad € 300,00 (per oogst van tussen de 400 en 500 planten) van de bruto opbrengst aftrekken.
Voorts gaat het hof uit van de in het BOOM-rapport vermelde variabele kosten van € 4,40 per plant. In de onderhavige zaak bedragen de variabele kosten een bedrag van in totaal (450 x 2 (oogsten) x € 4,40 =) € 3.960,00.
De netto-opbrengst van de oogsten wordt derhalve geschat op:
€ 60.150,60
€ 3.960,00 -
€ 600,00 -
€ 55.590,60
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de opbrengst van de hennepkwekerij aanzienlijk lager is dan waarvan de advocaat-generaal in haar vordering is uitgegaan. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het in verband met de stroomvoorziening van het pand aan de Loosduinse Hoofdstraat niet mogelijk was de assimilatielampen continu te laten branden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens bladzijde 7 (rechtsonder) van het als bijlage B.1 bij het "rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel" gevoegde relaas proces-verbaal had de kweekruimte in meergenoemd pand een afmeting van
3 x 4 meter respectievelijk 5 x 6 meter, in totaal 42 vierkante meter.
De veroordeelde heeft verklaard dat er 450 hennepplanten in de kweekruimte stonden.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat er ongeveer 11 planten per vierkante meter stonden.
Op bladzijde 21 van het BOOM-rapport is verwoord dat - uitgaande van elf planten per vierkante meter - een plant gemiddeld ongeveer 30 gram hennep opbrengt.
In de onderhavige zaak gaat het hof in het voordeel van de veroordeelde uit van een opbrengst van 28,2 gram per plant; dat de opbrengst per plant nog minder zou bedragen, is niet aannemelijk geworden.
Als eerder vermeld gaat de veroordeelde ervan uit dat de opbrengst van één kilogram hennep € 2.800,- bedraagt. Het hof gaat als vermeld - overeenkomstig het BOOM-rapport - in het voordeel van de veroordeelde uit van een lagere opbrengst per kilogram, namelijk € 2.370,-.
Het hof is dan ook van oordeel dat aldus bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel voldoende rekening is gehouden met de door de verdediging gestelde omstandigheden.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat de door de veroordeelde gemaakte investeringskosten ad totaal € 20.000,- van de opbrengst van de 2 oogsten dienen te worden afgetrokken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er een hoger bedrag aan investeringskosten dan het in het vonnis van de rechtbank genoemde bedrag ad € 480,00 van de opbrengst dient te worden afgetrokken.
In navolging van het standpunt van de advocaat-generaal als verwoord in het aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 maart 2012 gehechte requisitoir is het hof van oordeel dat de door de veroordeelde gestelde investeringskosten niet in directe relatie staan tot de gerealiseerde oogsten. Deze kosten zijn door de veroordeelde gemaakt ter zake van productiemiddelen waarmee meerdere oogsten zouden kunnen worden gerealiseerd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding in het voordeel van de veroordeelde af te wijken van het standaard bedrag waarvan in meergenoemd rapport wordt uitgegaan.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 55.590,60.
Ten aanzien van parketnummer 09-660300-06
Op 19 januari 2006 is op de derde etage in een perceel gelegen aan de [adres] te 's-Gravenhage een hennepkwekerij aangetroffen. Er stonden in totaal 1076 hennepplanten in de kwekerij. Uit onderzoek is gebleken dat de derde etage werd gehuurd door een persoon genaamd [medeverdachte].
Op 24 januari 2006 heeft [medeverdachte] tegenover de politie verklaard dat de hennepkwekerij ongeveer tweeënhalf jaar daarvoor door de veroordeelde was opgezet. Uit zijn op 26 januari 2006 tegenover de politie afgelegde verklaring blijkt dat de veroordeelde daarbij de hulp van een ander heeft gehad.
Op grond van de verklaringen van [medeverdachte], in samenhang bezien met de omstandigheid dat de kweekperiode van een hennepstek tot oogstklare hennep tien weken bedraagt, acht het hof - evenals de advocaat-generaal - aannemelijk geworden dat er elf oogsten van 1076 planten zijn geweest.
Voor wat betreft het berekenen van de opbrengst en de kosten van de hennepkwekerij op de [adres] wordt van de in het BOOM-rapport neergelegde berekeningen uitgegaan.
De bruto opbrengst van één oogst van 1076 hennepplanten bedraagt: (1076 x 28,2 x € 2,37 =) (afgerond) € 71.913,40.
De bruto opbrengst van elf oogsten is:(11 (oogsten) x € 71.913,40 =) € 791.047,40
In het BOOM-rapport zijn de variabele kosten vastgesteld op € 4,40 per plant. In de onderhavige zaak bedragen de variabele kosten een bedrag van in totaal : (11 x 1076 x € 4,40 =) € 52.078,40.
Voorts zal het hof - evenals de rechtbank en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de standaard afschrijving van investeringen zoals deze door het BOOM wordt gehanteerd voor hennepkwekerijen bij kunstlicht ad € 650,- per oogst van meer dan 1000 planten, derhalve totaal € 7.150,00 van de bruto opbrengst aftrekken.
De netto-opbrengst van elf oogsten wordt derhalve geschat op:
€ 791.047,40
€ 52.078,40 -
€ 7.150,00 -
€ 731.819,00
Op grond van de bewezenverklaring in de tegen de veroordeelde gewezen - onherroepelijke - strafzaak in samenhang bezien met de verklaringen van de getuige [medeverdachte] acht het hof aannemelijk dat de veroordeelde samen met een ander verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij. Het hof zal dan ook komen tot een pondspondsgewijze verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 365.909,50.
De veroordeelde heeft ontkend voordeel te hebben genoten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de veroordeelde dermate vaak op het adres [adres] aanwezig is geweest dat hij als medekweker van de hennep kan worden beschouwd en volledig zou hebben meegedeeld in de opbrengst van de kwekerij.
In dit verband heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [adres] niet betrouwbaar zijn. In de visie van de verdediging heeft de getuige - door voor de veroordeelde belastende verklaringen af te leggen - geprobeerd zijn eigen betrokkenheid bij de hennepkwekerij te minimaliseren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaringen van de getuige [medeverdachte] vinden steun in de verklaring van de getuige [getuige]. Die getuige heeft op 25 januari 2006 tegenover de politie verklaard dat de veroordeelde het pand aan meergenoemde straat regelmatig bezocht. Bij één van die gelegenheden heeft de getuige gezien dat de veroordeelde in een gele huurbus arriveerde die werd volgeladen met blauwe zakken.
De getuige [medeverdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2012 wederom een voor de veroordeelde belastende verklaring afgelegd. Bovendien heeft de getuige [medeverdachte] op die zitting verklaard wegens zijn betrokkenheid bij de onderhavige hennepkwekerij te zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Voorts is hem een maatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Beide beslissingen zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
De bewering van de verdediging dat de getuige zijn eigen betrokkenheid ten koste van de veroordeelde tracht te minimaliseren, mist dan ook naar 's hofs oordeel feitelijke grondslag.
Het hof komt op grond van het hierboven overwogene tot de conclusie dat de veroordeelde een wederrechtelijk voordeel van (€ 55.590,60 + € 365.909,50 =) € 421.500,10 heeft genoten uit de beide kwekerijen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt dan ook op dit bedrag geschat.
Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Op 20 februari 2008 is namens de veroordeelde tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Eerst op 11 juni 2009 zijn de stukken van het geding bij de griffie van het hof binnengekomen, derhalve niet binnen de termijn van acht maanden.
Ter terechtzitting van 24 december 2009 is een schriftelijke conclusiewisseling bevolen waartoe de behandeling van de zaak is aangehouden tot het tijdstip van een nader te bepalen terechtzitting gelegen na
2 april 2010.
Op 19 februari 2010 is de memorie van grieven van de verdediging ter griffie van het hof binnengekomen. Eerst op 13 juli 2011 is de memorie van antwoord van het openbaar ministerie aan de verdediging verzonden.
Ter terechtzitting van 27 oktober 2011 is de behandeling van de zaak wederom onbepaald aangehouden teneinde de - op verzoek van de verdediging opgeroepen - getuige [medeverdachte] te dagvaarden.
Op 1 maart 2012 heeft de inhoudelijke behandeling van de ontnemingszaak in hoger beroep plaatsgehad, waarna op
15 maart 2012 dit arrest wordt gewezen.
Er is derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof zal die overschrijding verdisconteren in de betalingsverplichting die aan de veroordeelde wordt opgelegd.
Het hof zal aan de veroordeelde een betalingsverplichting opleggen van € 337.200,00.
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de veroordeelde - in verband met de omstandigheid dat hij zich nog maandelijks geconfronteerd ziet met de aflossing van een schuld van € 24.000,00 - geen draagkracht heeft en in redelijkheid in de toekomst ook niet zal hebben.
Naar het oordeel van het hof is redelijkerwijs niet uit te sluiten dat de veroordeelde binnen de wettelijke termijn van invordering voldoende inkomsten zal kunnen genereren om het voordeelsbedrag uit deze inkomsten geheel of gedeeltelijk aan de Staat der Nederlanden te voldoen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 421.500,10 (vierhonderdéénentwintig duizend vijfhonderd euro en tien eurocent).
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 337.200,00 (driehonderdzevenendertig duizend tweehonderd euro).
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. P.J. van der Flier, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 maart 2012.
Mr. P.J. van der Flier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.