ECLI:NL:GHSGR:2012:BW3088

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.560/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensgeschil tussen hoogheemraadschap en particulier inzake ruilverkaveling en toedeling van percelen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, betreft het een grensgeschil tussen een particulier, aangeduid als [appellant], en het Waterschap Hollandse Delta. Het geschil is ontstaan naar aanleiding van een ruilverkaveling waarbij de eigendom van percelen is toebedeeld. Het hof heeft op 10 april 2012 een arrest gewezen, waarin het de eerdere beslissingen van de rechtbank bevestigt en verder ingaat op de grieven van [appellant]. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest op 20 september 2011, waarnaar het hof verwijst voor het procesverloop tot dat moment.

Het hof oordeelt dat de eigendom van gronden die betrokken zijn bij een ruilverkaveling wordt bepaald door de akte van toedeling, die in de openbare registers is ingeschreven. Het Waterschap heeft op 4 december 1989 de eigendom van een kavel toegewezen gekregen, maar er is onduidelijkheid over de exacte grenzen van de percelen. Het hof beveelt een gerechtelijke plaatsopneming om de grenzen te laten vaststellen door een landmeter van het Kadaster. Tevens wordt een comparitie van partijen belegd om inlichtingen te verstrekken en een schikking te beproeven.

De grieven van [appellant] worden door het hof beoordeeld. De zesde grief, die de verjaringstermijn betreft, wordt verworpen. Het hof stelt vast dat de verjaringstermijn van 20 jaar pas begint na inschrijving van de akte van toedeling. De overige grieven, die betrekking hebben op de redelijkheid en billijkheid van het eigendomsrecht van het Waterschap, worden eveneens afgewezen. Het hof concludeert dat het Waterschap recht heeft op ontruiming van de strook grond, en dat er geen sprake is van misbruik van recht. Het hof houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat de zaak op 10 juli 2012 weer op de rol komt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.069.560/01
Zaaknummer rechtbank : 329274
Arrest d.d. 10 april 2012
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. W.M. Bijloo te Middelharnis,
tegen
Waterschap Hollandse Delta,
zetelend te Ridderkerk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het Waterschap,
advocaat: mr. P. van den Berg te Middelburg.
Het vervolg van het geding
Het hof heeft in deze zaak op 20 september 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het daarnaar. Het Waterschap heeft vervolgens stukken gedeponeerd en een akte overlegging producties (met producties), alsmede een akte overlegging productie (met productie) genomen. Daarop heeft [appellant] bij akte uitlating producties gereageerd. Ten slotte hebben partijen wederom arrest gevraagd.
Verdere beoordeling
1. Het hof blijft bij hetgeen het in bovenvermeld arrest heeft overwogen en beslist.
2. Zoals volgt uit de Ruilverkavelingswet (en de Landinrichtingswet), wordt de eigendom van gronden die in een ruilverkaveling zijn betrokken, bepaald door de akte van toedeling, zoals die in de openbare registers is ingeschreven. Op grond van de overgelegde producties is thans komen vast te staan dat het Waterschap op 4 december 1989 de eigendom heeft toebedeeld gekregen van het in de akte van ruilverkaveling, hoofdstuk II, De wegen en waterlopen, gevormde kavel met nummer [kavelnummer], zoals dat is weergegeven op de bij die akte behorende kavelkaart nr. 4. Deze kavel is blijkens het overgelegde kavelbestand genummerd als perceel [perceel A]. Het perceel grenst aan de percelen [perceel B] en [perceel C], die aan de grootvader zijn toebedeeld. Partijen zijn het erover eens dat uit de betreffende kavelkaart niet nauwkeurig valt af te leiden waar de grenzen tussen de percelen liggen en dat daarvoor een uitmeting in het veld nodig is. Het hof zal daarom een gerechtelijke plaatsopneming bevelen, waarbij een landmeter van het Kadaster ten overstaan van het hof de grenzen tussen de percelen zal dienen aan te geven en de redengeving daarvoor aan het hof zal uiteenzetten. Het Hoogheemraadschap zal voor de aanwezigheid van een zodanige landmeter zorg moeten dragen. Aansluitend zal een comparitie van partijen worden gehouden teneinde zo nodig inlichtingen te verstrekken en een schikking te beproeven. Aan partijen verzoekt het hof om gezamenlijk een lokaliteit te bepalen (bijvoorbeeld de ter plaatse gelegen woning ) waar de comparitie dan kan worden gehouden.
3. Met betrekking tot de overige grieven overweegt het hof thans reeds als volgt.
4. De zesde grief betwist het oordeel van de rechtbank dat de verjaringstermijn aanvangt na de inschrijving van de akte van toedeling, dat de verjaringstermijn 20 jaar bedraagt en dat het Waterschap de verjaring tijdig heeft gestuit. [appellant] stelt zich primair op het standpunt dat de eigendom van de strook niet door de inschrijving van de akte is overgegaan naar het Waterschap en dat geen verjaringstermijn door de inschrijving is aangevangen. Subsidiair doet hij een beroep op verkrijgende verjaring na 10 jaar, omdat de grootvader en [appellant] zelf te goeder trouw waren.
5. Door inschrijving van de akte van ruilverkaveling ontstaat voor alle eigenaars in het gebied een nieuwe eigendomstitel. Vanaf dat moment beginnen nieuwe verjaringstermijnen te lopen. Als onbetwist staat vast dat de grootvader en later [appellant] de litigieuze strook zijn blijven gebruiken. Anders dan [appellant] betoogt, was het bezit van de grootvader echter niet te goeder trouw, aangezien deze zich, anders dan het Waterschap, met betrekking tot de strook niet op een te zijner gunste in de registers ingeschreven akte kon beroepen. De omstandigheid dat de grootvader niet van het precieze beloop van de grens tussen zijn percelen en dat van het Waterschap op de hoogte zou zijn gesteld, maakt dat niet anders. Uit geen rechtsregel vloeit voort dat het Waterschap of de ruilverkavelingscommissie gehouden is het precieze beloop van de perceelsgrenzen aan de betrokkenen in een ruilverkaveling mede te delen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de bevrijdende verjaring een termijn van 20 jaar geldt. Die termijn was ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg niet verstreken. [appellant] kan zich niet op verkrijgende verjaring beroepen. De zesde grief leidt niet tot resultaat.
6. De zevende en achtste grief klagen erover dat de rechtbank de stelling van [appellant] heeft gepasseerd, dat het beroep van het Waterschap op zijn eigendomsrecht in het onderhavige geval uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dan wel misbruik van recht oplevert. [appellant] brengt naar voren dat het Waterschap sinds de ruilverkaveling tot maart 2008 niet kenbaar heeft gemaakt dat het zich als eigenaar van de strook beschouwt en zelfs in 2000 aan de grootvader heeft verklaard dat deze eigenaar is. [appellant] biedt daarvan getuigenbewijs aan. Hij voert aan dat, als hij in 2008 had geweten van de claim van het Waterschap, hij niet voor de strook had betaald voordat de rechter uitspraak had gedaan. Bovendien zal volgens [appellant] ten gevolge van de uitvoering van de werkzaamheden de door hem met zorg onderhouden windsingel verdwijnen. [appellant] brengt voorts naar voren dat het door het Waterschap aangevoerde belang van de vergroting van de verkeersveiligheid door verbreding van de weg niet opgaat en dat het Waterschap de nodige grond ook minnelijk kan aankopen.
7. Het hof stelt met de rechtbank voorop dat het Waterschap, indien de tweede tot en met vijfde grief niet slagen, als eigenaar van de strook in beginsel de bevoegdheid heeft deze te doen ontruimen, en dat daarop slechts een uitzondering bestaat wanneer het Waterschap onvoldoende belang heeft bij zijn vordering of misbruik maakt van zijn bevoegdheid. Naar het oordeel van het hof is van misbruik van bevoegdheid geen sprake, aangezien niet is gesteld of gebleken dat het Waterschap de ontruiming slechts wenst door te voeren om [appellant] te schaden. Het belang van het Waterschap bij het aanpassen van het wegprofiel ter plaatse aan dat van de rest van de weg is naar het oordeel van het hof voldoende om de ontruiming te laten plaatsvinden. De vraag naar de noodzaak of de wenselijkheid van die aanpassing ligt niet aan de burgerlijke rechter voor. [appellant] kan of kon tegen besluiten van het Waterschap daaromtrent eventueel langs bestuursrechtelijke weg opkomen. Noch de omstandigheid dat het Waterschap gedurende 19 jaar het gebruik van de strook aan [appellant] heeft gelaten, noch de omstandigheid dat een medewerker van het Waterschap mogelijk éénmaal zou hebben gezegd dat de strook eigendom was van de grootvader, maken het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat het Waterschap alsnog de ontruiming bewerkstelligt. [appellant] heeft niet gesteld dat de betrokken medewerker in 2000 uitdrukkelijk namens het Waterschap afstand heeft gedaan van het eigendomsrecht van de strook. Gelet hierop zal het hof het genoemde bewijsaanbod van [appellant] passeren, nu de betreffende mededeling, indien bewezen, het hof niet tot een ander oordeel kan brengen. De zevende en achtste grief falen eveneens.
8. De negende, tiende, elfde en twaalfde grief bouwen op de eerdere grieven voort. Zij delen het lot daarvan. Voor zover [appellant] zich er onder de twaalfde grief over beklaagt dat het bevel tot ontruiming impliceert dat hij de in de strook aanwezige beplanting dient te verwijderen, merkt het hof op dat het, met het Waterschap, het vonnis van de rechtbank aldus begrijpt dat het bevel tot ontruiming niet méér inhoudt dan dat [appellant] de aan hem toebehorende roerende zaken van de strook moet verwijderen en dat hij moet gedogen dat het Waterschap de strook in bezit neemt. Zoals het Waterschap aangeeft, dient het zelf de beplanting te verwijderen.
9. Het hof houdt elke verder beslissing aan.
Beslissing
Het hof:
- beveelt een plaatsopneming door het hof met het oogmerk, weergegeven in rechtsoverweging 2, van [A-straat] en aangrenzende percelen te [plaats], gemeente [gemeente], ter hoogte van de kadastrale percelen, genummerd [...] [perceel A], [perceel B] en [perceel C], op 22 mei 2012 om 13:30 uur;
- beveelt [appellant] in persoon en het Hoogheemraadschap deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is om een schikking aan te gaan, vergezeld van hun raadslieden, voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling op die dag en tijd ter plaatse aanwezig te zijn;
- bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen in de maanden juni tot en met september van 2012 opgeeft dan verhinderd te zijn, het hof (in beginsel eenmalig) een nadere datum en tijdstip voor de plaatsopneming en comparitie zal vaststellen;
- verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor de comparitie niet nodig is;
- bepaalt dat het proces-verbaal van de plaatsopneming uiterlijk vier weken na de plaatsopneming ter griffie moet zijn neergelegd;
- bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen op 10 juli 2012;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.A. Boele, A.V. van den Berg en J.C.N.B. Kaal en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2012 in aanwezigheid van de griffier.