Rolnummer: 22-005838-10
Parketnummers: 09-862538-10 en 22-002057-07 (TUL)
Datum uitspraak: 3 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2010 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1950,
[adres]:.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 2 april 2008 onder rolnummer 22-002057-07 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met dien verstande dat van deze straf de tenuitvoerlegging van 45 dagen gevangenisstraf is gelast. Daarnaast is gelast dat het resterende deel van deze voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen wordt omgezet in een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2010 te 's-Gravenhage de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te weten [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meegedeeld dat hij ooit heeft gezegd dat als zijn zoon zou mislukken in het onderwijs, dit de schuld zou zijn van respectievelijk de Minister, de Staatssecretaris en de Directeur van het Ministerie en dat hij dit zal wreken en/of dat hij die belofte zal nakomen ook al moet hij daarvoor moorden en/of zijn eigen leven geven.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2010 te 's-Gravenhage de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te weten [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meegedeeld dat hij ooit heeft gezegd dat als zijn zoon zou mislukken in het onderwijs, dit de schuld zou zijn van respectievelijk de Minister, de Staatssecretaris en de Directeur van het Ministerie en dat hij dit zal wreken en/of dat hij die belofte zal nakomen ook al moet hij daarvoor moorden en/of zijn eigen leven geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, een en ander zoals nader toegelicht in de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte er niet zelf aan heeft bijgedragen dat zijn woorden bij [slachtoffer] terecht zouden komen en dat zijn opzet er niet op was gericht dat de afwezige minister daadwerkelijk op de hoogte zou geraken van zijn bewoordingen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door dergelijke bedreigende woorden te bezigen, zoals is bewezenverklaard, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, mede gelet op het feit dat hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, dat zijn bedreigende bewoordingen de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer [slachtoffer] zouden bereiken. Blijkens de aangifte heeft de bedreiging het slachtoffer ook bereikt.
Voorts is het hof van oordeel dat de geuite bewoordingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij de Minister naar objectieve maatstaven de redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, hetgeen zijn bevestiging vindt in de aangifte.
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat het bewijs tekortschiet doordat de verklaring van de getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt nu sprake is geweest van sturing in het verhoor door de politie, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat geen feiten noch omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit blijkt dat de door [getuige] op 19 april 2010 tegenover de politie afgelegde verklaring door de politie gestuurd zou zijn. Bij dit oordeel is mede acht geslagen op het gegeven dat uit deze verklaring onder meer blijkt dat Brouwer over de ontmoeting op 20 januari 2010 uit eigen waarneming heeft verklaard en hij méér over deze bijeenkomst heeft verklaard dan de politie hem heeft voorgehouden.
Het hof verwerpt derhalve ook dit verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de heer [slachtoffer], op de wijze zoals is bewezenverklaard.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2012, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder meermalen voor bedreiging, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof acht een gevangenisstraf zoals in eerste aanleg is opgelegd en in hoger beroep gevorderd, mede gelet op het feit dat de verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor bedreiging, in beginsel passend.
Het hof is echter van oordeel, gezien de ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen huidige levensomstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheidstoestand, alsmede gelet op de ouderdom van het bewezenverklaarde feit, dat het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2008 onder rolnummer 22-002057-07 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in de strafmotivering om aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zal het hof van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden slechts voor een gedeelte van 45 dagen de tenuitvoerlegging gelasten en deze 45 dagen omzetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 april 2008 onder rolnummer 22-002057-07, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen, te vervangen door: een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 (negentig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam,
mr. J.A.C. Bartels en mr. E.W. Koning, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 april 2012.
Mr. E.W. Koning is buiten staat dit arrest te ondertekenen.