ECLI:NL:GHSGR:2012:BW0948

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000528-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 mei 2010 in Rotterdam, samen met anderen, het slachtoffer meermalen heeft geschopt en geslagen, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel, waaronder een breuk van een tand van de tweede halswervel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde dat hij zich onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland moet stellen. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is verplicht om een bedrag van € 6.937,23 te betalen aan het slachtoffer. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder al een veroordeling voor openlijke geweldpleging en bevond zich nog in de proeftijd van die veroordeling, wat de strafmaat heeft beïnvloed. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gegrond verklaard, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd. Het arrest is gewezen in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000528-11
Parketnummers: 10-661166-10 en 10-703329-08 (TUL)
Datum uitspraak: 28 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2011 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
[adres]:.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 maart 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact. Voorts zijn beslissingen gegeven omtrent de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, respectievelijk de vordering tot tenuitvoerlegging, een en ander als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 17 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [benadeelde partij), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een breuk van een tand van de tweede halswervel), heeft toegebracht, door opzettelijk
- het hoofd en/of de nek van die [benadeelde partij] in een krachtige (arm)klem te plaatsen en/of te houden en/of (vervolgens)
- terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt, meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) te trappen en/of te schoppen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, (telkens) te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij];
subsidiair
hij op of omstreeks 17 mei 2010 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de Poolsterstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het:
- plaatsen en/of houden van het hoofd en/of de nek van die [benadeelde partij] in een krachtige (arm)klem en/of (vervolgens)
- terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt, meermalen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) trappen en/of schoppen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, (telkens) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 mei 2010 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, aan een persoon, te weten [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel een breuk van een tand van de tweede halswervel, heeft toegebracht, door opzettelijk
- terwijl die [benadeelde partij] op de grond ligt lag, meermalen, telkens met kracht te trappen en/of te schoppen op/tegen het hoofd en het lichaam van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw - overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota - vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ter toelichting hierop is primair aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de persoon is met de gouden tand die de aangever mishandeld heeft en subsidiair dat geen sprake is van opzet, ook niet in voorwaardelijk zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast. Toen [benadeelde partij] en zijn vriendin [getuige 1] op 17 mei 2010 voor de tweede maal medeverdachte [medeverdachte] tegenkwamen, was laatstgenoemde in gezelschap van ongeveer vijf anderen, onder wie een persoon met een gouden tand. De verdachte had toen een gouden tand.
[medeverdachte]] is in gevecht geraakt met het slachtoffer [benadeelde partij] en met deze op de grond beland. Terwijl [benadeelde partij] op de grond lag is hij door meerdere personen geschopt, onder wie een persoon met een gouden tand. Blijkens zijn eigen verklaringen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep bevond de verdachte zich voorafgaand aan de vechtpartij in het gezelschap van [medeverdachte]] en was hij bij de vechtpartij aanwezig. Hij heeft zichzelf bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep herkend als de persoon die op foto 5 als de middelste persoon, naast medeverdachte [medeverdachte]], staat afgebeeld. Op grond van eigen waarneming stelt het hof vast dat dit dezelfde foto is als foto 3 op dossierpagina 130, op welke foto [getuige 2] diezelfde persoon aanwijst als de door hem bedoelde persoon met de gouden tand en als de foto op pagina 281 op welke foto ook [benadeelde partij] die persoon aanwijst als de door hem bedoelde persoon met de gouden tand die hem heeft geschopt. Zowel [benadeelde partij] als [getuige 1] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat er volgens hen maar één persoon was die een gouden tand had. Geen van de andere gehoorde personen heeft over meerdere personen met een gouden tand verklaard en ook anderszins is geenszins aannemelijk geworden dat er naast de verdachte nog iemand met een gouden tand bij de vechtpartij aanwezig was. Meer in het bijzonder duidt het feit dat de aangever bij de rechter-commissaris verklaart dat de jongen met de gouden tand [medeverdachte 2] heet hierop niet, nu hij ook daar verklaart maar één jongen met een gouden tand te hebben gezien en later verklaart diens naam niet te weten, de naam [medeverdachte 2] via via gehoord te hebben als iemand die ook bij de vechtpartij was en wel de verdachte aanwijst als de door hem bedoelde persoon met de gouden tand.
Dat de aangever niet aanstonds bij zijn verhoor in het ziekenhuis daags na de vechtpartij een signalement van de door hem genoemde personen die hem hadden geschopt heeft gegeven vermag naar 's hofs oordeel aan de betrouwbaarheid van zijn latere verklaringen geen afbreuk te doen, met name gelet op de toestand waarin de aangever zich toen in het ziekenhuis bevond en eens te minder nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat hem toen om een signalement is gevraagd. [getuige 1] heeft aanstonds en uit zichzelf verklaard over de jongen met een gouden tand en dat mogelijk de verder door haar gegeven omschrijving niet naadloos op de verdachte past, maakt naar het oordeel van het hof niet dat het er daarom voor gehouden zou moeten worden dat er nog een persoon met een gouden tand moet zijn geweest, te minder gelet op de herkenningen van de verdachte door [benadeelde partij] en [getuige 2]. Dat de betreffende foto geen gouden tand in de mond van de verdachte toont maakt deze herkenningen naar het oordeel van het hof eerder sterker dan zwakker.
Wat betreft de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt het hof dat het slachtoffer in zijn aangifte heeft verklaard dat hij voelde dat hij door meerdere personen voornamelijk op zijn hoofd, rug en nek werd geschopt; ook de letselbeschrijving op pagina 57 van het dossier vermeldt dat het slachtoffer tegen hoofd en nek is geschopt en rept niet van ander letsel dan het letsel aan de nekwervel. Aanwijzingen dat de verdachte slechts op andere, minder kwetsbare lichaamsdelen heeft geschopt zijn er niet. Hoofd, nek en rug zijn naar algemeen bekend dermate kwetsbare en importante lichaamsdelen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte door daar samen met een ander met kracht tegen te schoppen de opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als bewezenverklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen de aangever [benadeelde partij], door het slachtoffer meermalen tegen het hoofd en lichaam te schoppen. Dit gebeuren moet erg beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer, nu hij weerloos was tegenover een overmacht aan personen. Met deze handelwijze hebben de verdachte en de mededaders het slachtoffer ernstig letsel toegebracht.
Het slachtoffer is immers direct na het feit opgenomen in het ziekenhuis, waar bleek dat de tand van zijn tweede halswervel was afgebroken, waardoor onder meer een langdurige fixatie en een operatie noodzakelijk was. Als gevolg hiervan werd het slachtoffer geconfronteerd met een herstelperiode van maanden en heeft hij bovendien lange tijd in onzekerheid verkeerd over de afloop van zijn genezingsproces, hetgeen ook blijkt uit de stukken die als bijlage zijn gevoegd bij het schade-opgaveformulier misdrijven in eerste aanleg.
Daarnaast brengt een dergelijk feit gevoelens van angst en onrust teweeg, zowel bij de betrokkene als in de samenleving. Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat dit feit zich heeft afgespeeld in een drukbezocht winkelcentrum, zodat het winkelend publiek er mee werd geconfronteerd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van openlijke geweldpleging. Bovendien liep de verdachte ten tijde van het begaan van het onderhavige feit nog in de proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling ter zake van openlijke geweldpleging. Al deze eerdere waarschuwingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur onder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.937,23.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 6.937,23 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 9 april 2009 onder parketnummer 10-703329-08 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te Rotterdam en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], terzake van het onder
1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.937,23 (zesduizend negenhonderdzevenendertig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 1.437,23 (duizend vierhonderdzevenendertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 5.500,- (vijfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 6.937,23 (zesduizend negenhonderdzevenendertig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 1.437,23 (duizend vierhonderdzevenendertig euro en drieëntwintig cent) materiële schade en € 5.500,- (vijfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 (negenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 9 april 2009, parketnummer 10-703329-08, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.A. de Groot,
mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. I.P.A. van Engelen, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2012.
mr. I.P.A. van Engelen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.