ECLI:NL:GHSGR:2012:BW0419

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.099.106-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet-betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een hoger beroep dat was ingesteld door Advocaten B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak werd voor het eerst uitgeroepen op 20 december 2011, waarbij appellante werd geïnformeerd over de verplichting om het griffierecht binnen vier weken te betalen. Dit betekende dat de betaling uiterlijk op 17 januari 2012 moest zijn bijgeschreven op de rekening van het hof. Echter, uit de administratie bleek dat het griffierecht niet was bijgeschreven, wat leidde tot de beslissing van het hof om de zaak aan te houden voor akte uitlating op 7 februari 2012.

Het hof constateerde dat er geen omstandigheden waren die de toepassing van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zouden rechtvaardigen, die zouden kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Aangezien appellante in gebreke was gebleven met de betaling van het griffierecht, besloot het hof om geïntimeerde te ontslaan van deze instantie. Tevens werd appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die werden vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en € 447,-- voor het salaris van de advocaat.

De uitspraak werd gedaan op 6 maart 2012 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van het griffiedossier, aangezien er geen akten waren ingediend door de partijen. De zaak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het hoger beroep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.099.106/01
Rolnummer rechtbank : 1104459 CVEXPL 10-205550
arrest van 6 maart 2012
inzake
[...] Advocaten B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. R. Moghni te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Marges te Rotterdam.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam sector kanton van 26 augustus 2011.
Appellante heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerde gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellante heeft de zaak aangebracht op de rol van 20 december 2012. Voor appellante heeft zich een advocaat gesteld. Ook geïntimeerde is op die rol bij advocaat verschenen.
De zaak is op 20 december 2011 aangehouden tot de rol van 17 januari 2012 voor afwachten betaling griffierecht partijen.
Appellante heeft niet binnen vier weken na de eerste roldag het griffierecht betaald.
Op de rol van 24 januari 2012 is de zaak twee weken aangehouden voor akte uitlating artikel 127a Rv aan de zijde van appellant en geïntimeerde uitlaten eventueel incidenteel appel. Het hof heeft van geen van beide partijen een akte ontvangen.
In verband met het achterwege blijven van betaling van het griffierecht heeft het hof op 7 februari 2012 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
De motivering van de beslissing
De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 20 december 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moet appellante ervoor zorgen dat binnen vier weken na 20 december 2011, dus uiterlijk 17 januari 2012, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Uit de controle van de administratie is niet gebleken dat het griffierecht was bijgeschreven. De zaak is op de rol geplaatst voor akte uitlating partijen op
7 februari 2012.
Partijen hebben geen akte genomen.
Er is niet gebleken van omstandigheden als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., dat de toepassing van art. 127a lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Nu appellante niet tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal geïntimeerde
overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zal appellante worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaat geïntimeerde van deze instantie;
- veroordeelt appellante in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.