ECLI:NL:GHSGR:2012:BV9997

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.493-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet tijdige betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht tijdig te betalen. De zaak werd voor het eerst uitgeroepen op 22 november 2011, waarbij appellant werd geïnformeerd dat het griffierecht uiterlijk op 20 december 2011 op de rekening van het hof moest zijn bijgeschreven. Echter, de betaling vond pas op 21 december 2011 plaats, wat één dag te laat was. Het hof oordeelde dat de geringe termijnoverschrijding, het geldelijk belang van de zaak en het belang van appellant bij toegang tot de rechter niet voldoende waren om de zaak alsnog te behandelen. De advocaat van appellant had aangevoerd dat extreme drukte en onderbezetting op zijn kantoor de oorzaak waren van de te late betaling, maar het hof oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om tijdige betaling van griffierechten te waarborgen. Gezien het feit dat appellant niet tijdig aan zijn verplichtingen had voldaan, werd geïntimeerde ontslagen van deze instantie en werd appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en € 447,-- voor salaris van de advocaat. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.097.493/01
Zaak/rolnummer rechtbank : 1052628/ RLEXPL 11-9408
arrest van 28 februari 2012
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J-F. Grégoire te 's-Gravenhage,
tegen
[Naam], voorheen h.o.d.n. […],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.M. Malipaard te 's-Gravenhage.
Het geding
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage sector kanton locatie
's-Gravenhage van 29 augustus 2011.
Appellant heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis en heeft geïntimeerde gedagvaard om op de rol voor dit hof te verschijnen.
Appellant heeft de zaak aangebracht op de rol van 22 november 2011. Voor appellant heeft zich een advocaat gesteld.
De zaak is op 22 november 2011 aangehouden tot de rol van 6 december 2011 voor herstel verzuim en op deze rol heeft zich namens geïntimeerde een advocaat gesteld.
Tevens heeft de advocaat van appellant een nota ontvangen waarin staat vermeld dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk op 20 december 2011 op het rekeningnummer van het hof dient te zijn bijgeschreven.
De zaak is daarna aangehouden tot de rol van 17 januari 2012 voor Memorie van Grieven.
Op deze rol is de heeft de Memorie van Grieven door de rolraadsheer geweigerd omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen vier weken na de eerste roldag was betaald door appellant. De zaak is vervolgens naar de rol van 31 januari 2012 gegaan voor akte appellant op grond van artikel 127a Rv.
Appellant heeft op de rol van 31 januari 2012 een akte genomen.
In verband met het achterwege blijven van tijdige betaling van het griffierecht heeft het hof op 31 januari 2012 bepaald dat heden arrest wordt gewezen op basis van het griffiedossier.
De motivering van de beslissing
1. De zaak is voor het eerst uitgeroepen op 22 november 2011. Volgens art. 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) moet appellant ervoor zorgen dat binnen vier weken na 22 november 2011, dus uiterlijk 20 december 2011, het griffierecht is bijgeschreven op de rekening van dit hof. Het verschuldigde griffierecht is op 21 december 2011, derhalve één dag te laat, bijgeschreven op de rekening van het hof
2. In zijn akte van 31 januari 2012 heeft appellant aangevoerd dat de geringe termijnoverschrijding, het (geldelijk) belang van de zaak, alsmede het belang van appellant bij toegang tot de rechter ertoe zouden moeten leiden dat de zaak alsnog door het hof wordt behandeld en dat niet honorering zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voorts wordt aangegeven dat extreme drukte en onderbezetting in de maand december 2011 op het kantoor van de procesadvocaat hebben geleid tot te late betaling. Tenslotte heeft appellant de memorie van grieven ingediend voor de rolzitting van 17 januari 2012 en is pas nadien kennelijk beslist dat de zaak mogelijk niet verder behandeld zou worden.
3. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Partijen worden in hoger beroep in alle gevallen vertegenwoordigd door een advocaat. Deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in hoger beroep zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan.
4. Het feit dat het hier een geringe termijnoverschrijding betreft, een en ander afgezet tegen het geldelijk belang en het belang van appellant bij toegang leveren in casu geen omstandigheden op als bedoel in artikel 127a lid 3 Rv.
5. Ook de omstandigheid dat er sprake was van onderbezetting op het kantoor van de procesadvocaat maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de advocaat in zodanig geval maatregelen te treffen waardoor wordt zorggedragen voor (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten.
6. Naar het oordeel van het hof levert hetgeen door appellant wordt aangevoerd dan ook geen omstandigheden op als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv., waardoor de toepassing van art. 127a lid 2 Rv., gelet op het belang van één of meer partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het feit dat de te laten betaling pas op de rol is geconstateerd op het moment dat de zaak voor memorie van grieven stond maakt het voorgaande niet anders.
7. Nu appellant niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, zal geïntimeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze instantie worden ontslagen en zal appellant worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- ontslaat geïntimeerde van deze instantie;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak
aan de zijde van geïntimeerde vastgesteld op € 284,-- voor verschotten en op € 447,-- voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Davids, E.J. van Sandick en A.G.M. Zander en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.