ECLI:NL:GHSGR:2012:BV8416

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002297-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit en poging tot doodslag met vrijspraak voor doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en het plegen van poging tot doodslag. De tenlastelegging omvatte drie punten, waarbij de verdachte op 1 maart 2009 en 19 april 2009 in Rotterdam met voorbedachten rade op slachtoffers heeft geschoten, maar de uitvoering van deze misdrijven niet voltooid was. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot doodslag op [slachtoffer 1], maar achtte de verdachte wel schuldig aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het schieten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, wat het hof uiteindelijk ook erkende. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, terwijl hij voor de poging tot doodslag werd vrijgesproken. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit, maar verklaarde de andere feiten bewezen en strafbaar. De voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

rolnummer 22-002297-10
parketnummer 10-660134-09
datum uitspraak 29 februari 2012 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 19 januari 2011, 7 november 2011 en 22 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de dagvaarding met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde partieel nietig verklaard en is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2011 - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 maart 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het lichaam van die [slachtoffer 1], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 april 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of heeft geschoten naar, althans in de richting van, het/de licha(a)m(en) van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2009 tot en met 19 april 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool en/of munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten één of meer kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken kan worden vastgesteld dat er op 1 maart 2009 een schietpartij heeft plaatsgehad waarbij met twee verschillende vuurwapens is geschoten en tengevolge waarvan de aangever [slachtoffer 1] (onder meer) letsel in zijn linkerbovenbeen heeft opgelopen.
Op 9 september 2009 heeft [slachtoffer 1] tegenover de politie verklaard dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] degenen waren die die bewuste dag op hem hadden geschoten. Dit wordt door de verdachte ontkend en de verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] omstandig betwist.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 23 september 2010 heeft het hof bewilligd in het verzoek van de verdediging om [slachtoffer 1] als getuige te (doen) horen. Ondanks herhaalde pogingen daartoe is het niet gelukt om diens verblijfplaats te achterhalen.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 22 februari 2012 heeft het hof van het hernieuwd oproepen van Pereira [slachtoffer 1] afgezien, omdat het naar het oordeel van het hof onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen.
Nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de aangever [slachtoffer 1] als getuige te (doen) horen en zij de betrouwbaarheid van diens verklaringen heeft betwist, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] met de nodige terughoudendheid dienen te worden bezien.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of er in het dossier ander bewijs voorhanden is waaruit de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] bij de bewuste schietpartij voortvloeit.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier weliswaar verklaringen van anderen bevinden, waarin de verdachte en de medeverdachte als daders worden genoemd, maar het hof stelt tevens vast dat het hier telkens een verklaring de auditu betreft, afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten uit de mond van [slachtoffer 1].
Daarnaast heeft één getuige ([getuige]) verklaard twee negroïde personen achter een wegrijdende zilvergrijze VW-Polo aan te hebben zien rennen, terwijl uit onderzoek naar voren is gekomen dat de medeverdachte [medeverdachte] destijds kon beschikken over een ten name van zijn vader geregistreerde grijze VW-Golf, maar deze verklaring wijst evenmin als de overige voorhanden bewijsmiddelen eenduidig de verdachte en/of de medeverdachte aan als de pleger(s) van deze schietpartij.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden constateert het hof dat voor de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] slechts één bewijsmiddel voorhanden is, namelijk de verklaringen van de aangever [slachtoffer 1]. Diens verklaringen zijn door de verdediging omstandig betwist, terwijl de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van het ondervragingsrecht.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 19 april 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3 ]van het leven te beroven, met dat opzet, met eenvuurwapen kogels heeft afgevuurd op de lichamen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op 19 april 2009 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III, onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool en munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten één of meer kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
2:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof - kortheidshalve - naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 februari 2012 gehechte pleitnotities is verwoord.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Op 19 april 2009 omstreeks middernacht heeft er in het centrum van Rotterdam een ongeveer tien minuten durende dodenrit plaatsgehad waarbij een Volkswagen Golf door een Fiat Bravo werd achtervolgd. De achtervolging is geëindigd in een schietpartij tussen [slachtoffer 2], één van de twee inzittenden van de Fiat, en de verdachte, één van de vijf inzittenden van de Volkswagen Golf. Als gevolg van die schietpartij heeft [slachtoffer 2] ernstig lichamelijk letsel bekomen en is ook de andere inzittende van de Fiat, [slachtoffer 3], gewond geraakt.
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2011 bekend op de inzittenden van de Fiat Bravo, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te hebben geschoten. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld uit noodweer te hebben gehandeld.
De rechtbank heeft het beroep op noodweer op gronden als nader in het vonnis omschreven verworpen. De verwerping van de rechtbank berust (onder meer) op de veronderstelling dat de verdachte - door uit te stappen en naar de Fiat Bravo te lopen - zelf de confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezocht. Volgens de rechtbank wist de verdachte dat [slachtoffer 2] in die bewuste Fiat zat en wist hij ook dat [slachtoffer 2] naar hem op zoek was om hem iets aan te doen. Vanwege die wetenschap droeg de verdachte uit voorzorg een wapen bij zich.
De advocaat-generaal is in haar op schrift gestelde requisitoir uitgegaan van dezelfde veronderstellingen als de rechtbank.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaringen van de betrokkenen leidt het hof af dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de achtervolging van de auto, waarin onder anderen de verdachte zich bevond, hebben ingezet. De verdachte [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2011 verklaard dat hij en [slachtoffer 3] op enig moment achter de Volkswagen zijn gaan aanrijden. Hij heeft verklaard te hebben geweten dat de verdachte één van de inzittenden van die bewuste Volkswagen was. In dat verband dient te worden opgemerkt dat [slachtoffer 2] de verdachte verantwoordelijk houdt voor een schietpartij in 2006 waarbij [slachtoffer 2] in zijn buik is getroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2011 verklaard op het moment dat hij naar de Fiat liep niet te hebben geweten dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in die auto zaten. Hij was naar de auto toegelopen om te praten. Over het wapen heeft hij verklaard dat hij van "de straat" had gehoord dat [slachtoffer 2] naar hem op zoek was om hem iets aan te doen. Vanaf dat moment heeft de verdachte uit zelfbescherming een vuurwapen bij zich gedragen.
De lezing van de verdachte, dat hij naar de Fiat is toegelopen om te gaan praten, vindt steun in de
- eveneens ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2011 afgelegde - verklaring van de getuige [medeverdachte/getuige]. Dat er gedurende ongeveer 26 seconden een gesprek tussen de verdachte en de inzittenden van de Fiat heeft plaatsgehad, vindt zowel steun in de verklaringen van [medeverdachte/getuige], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als in de zich in het dossier bevindende camerabeelden.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden kan worden vastgesteld dat niet de verdachte, maar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] degenen waren die de confrontatie hebben gezocht. De veronderstelling van de rechtbank dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de auto zaten op het moment dat hij daar naar toeliep acht het hof niet aannemelijk geworden.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat niet kan worden vastgesteld wie met schieten is begonnen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte - evenals de getuige [medeverdachte/getuige] - de mogelijkheid had om weg te lopen.
Het hof is van oordeel dat op grond van de verklaringen van de getuigen [getuige/medeverdachte] en [getuige 2] voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] het vuur heeft geopend, waardoor de verdachte zich genoodzaakt heeft gezien zich tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen door terug te schieten.
De veronderstelling van de rechtbank dat de verdachte zich - evenals de getuige [medeverdachte/getuige] - van de plaats delict had kunnen verwijderen, wordt door het hof niet onderschreven. Nu naar het oordeel van het hof aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 2] het vuur op de verdachte had geopend, bestond er voor de verdachte geen menselijkerwijs reële mogelijkheid zich te verwijderen. Dat de getuige [medeverdachte/getuige] zonder kleerscheuren is weten te ontkomen, doet daaraan niet af. Het schieten was immers niet op hem gericht.
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [slachtoffer 2] het geweld heeft ingezet door op de verdachte te schieten; de verdachte zag zich op goede grond genoopt zich tegen het op hem uitgeoefende geweld op de bewezen verklaarde wijze te verdedigen.
Naar het oordeel van het hof komt de verdachte dan ook een beroep op noodweer toe en dient hij ter zake van het onder 2 ten laste gelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor zover de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, acht het hof aannemelijk geworden dat zij het gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. In dat verband overweegt het hof dat de verdachte na een ongeveer tien minuten durende wilde achtervolging is beschoten door [slachtoffer 2] die volgens "de straat" naar de verdachte op zoek was. De verdachte heeft op meergenoemde terechtzitting in hoger beroep verklaard:
"Ik heb in paniek 15 kogels afgevuurd. Als ik er 32 had gehad, dan zou ik die allemaal afgeschoten hebben.(...)Ik heb aan een stuk door geschoten".
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit daarvan leidt, zoals uit de onderhavige zaak ondubbelzinnig is gebleken, niet zelden tot het plegen van ernstige misdrijven. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Opheffing van de voorlopige hechtenis
Nu de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ziet het hof aanleiding het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.A. de Groot,
mr. T.E. van der Spoel en mr. A.H. de Wild, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2012.
Mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest te ondertekenen.