Rolnummer: 22-005257-10
Parketnummer: 10-750190-09
Datum uitspraak: 5 maart 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 29 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2007 tot en met 28 maart 2008 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [benadeelde partij] (geboren op [geboortejaar] 1992), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis, in de vagina van die [benadeelde partij] en/of
- met zijn, verdachtes, psychische overmacht en/of emotionele overwicht, die [benadeelde partij] aan zijn, verdachtes, wil onderwerpen en/of die wil van die [benadeelde partij] manipuleren en/of
- (daardoor) een situatie creëren als gevolg waarvan die [benadeelde partij] (ook gezien het leeftijdsverschil tussen die [benadeelde partij] en verdachte) zich niet (langer) tegen (verdergaande) seksuele handelingen kon verzetten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 30 januari 2007 tot en met 28 maart 2008 te Rotterdam, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [benadeelde partij] geboren op [geboortejaar] 1992, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen van zijn, verdachtes, penis, in de vagina van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gevraagd hoe oud aangeefster was, en dat zij heeft geantwoord dat zij twintig jaar oud was. Ook heeft hij daarover bevestiging gekregen van de personen die de verdachte met aangeefster in contact hebben gebracht alvorens hij de handelingen zoals genoemd in de tenlastelegging met aangeefster heeft verricht. De verdachte is derhalve van mening dat hij niet schuldig is ter zake van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 21 april 1998, NJ 1998, 782) is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Opzet of schuld daaromtrent bij de verdachte is niet vereist voor een bewezenverklaring ter zake van het tenlastegelegde. Het hof verwerpt om die reden het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen, met een meisje van destijds nog geen zestien jaar. De verdachte is strafbaar.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de behandeling van de zaak heeft niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu het dossier eerst op 17 november 2011 bij het hof is binnengekomen, hetgeen niet binnen de termijn van 8 maanden na het instellen van het hoger beroep op 29 september 2010 is geweest. Het hof is echter van oordeel dat die overschrijding wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep, in aanmerking genomen dat de zaak van de verdachte in appel binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, wordt afgedaan.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij op zichzelf het strafwaardige karakter van seks met personen beneden de 16 jaar inziet en de indruk wekt hiervan doordrongen te zijn. Voorts weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat hij een vaste full-time baan bij de Roteb heeft.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. A.S.M. Horstink en mr. J.J.H. Suyver, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 maart 2012.
Mr. J.J.H. Suyver is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.