ECLI:NL:GHSGR:2012:BV6941

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.134-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen invordering dwangbevel gemeente; bestuursrechtelijke last onder dwangsom; geconstateerde overtredingen en kennisgeving aan appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzet tegen een dwangbevel van de Gemeente Westland. De appellant, een firma vertegenwoordigd door [appellant], had een last onder dwangsom opgelegd gekregen wegens overtredingen van de Wet Milieubeheer. De Gemeente had geconstateerd dat de appellant zich niet aan de opgelegde last had gehouden en had aanspraak gemaakt op een totaal van € 15.000,- aan dwangsommen. De appellant betwistte de ontvangst van de last en de brieven van de Gemeente, en stelde dat de last niet op de juiste wijze aan hem bekend was gemaakt. Het hof oordeelde dat de Gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat de brieven aangetekend waren verzonden en dat de appellant niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. Het hof bevestigde dat zolang de last niet door de bestuursrechter was vernietigd, de burgerlijke rechter moest uitgaan van de geldigheid van de last. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.058.134/01
Zaaknummer rechtbank : 329171
Arrest d.d. 21 februari 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente Westland,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Bouman te Delft,
tegen
DE GEMEENTE WESTLAND,
zetelend te Naaldwijk, gemeente Westland,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
Het geding
Het hof heeft in deze zaak op 20 september 2011 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het daarnaar. [appellant] heeft vervolgens een akte houdende uitlating producties genomen. Vervolgens hebben partijen wederom stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 Bij besluit van 21 januari 2008 heeft de Gemeente aan [de firma van appellant], [a-straat te plaats], een last onder dwangsom opgelegd (verder: de last) wegens geconstateerde overtreding van artikel 10.2 van de Wet Milieubeheer (het verbod zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden) op een perceel eveneens gelegen aan de [a-straat] (ongenummerd), kadastraal bekend [...] (verder: het perceel). De begunstigingstermijn bedroeg twee weken, de te verbeuren dwangsom € 2.500,- per constatering van een overtreding tot een maximum van € 15.000,-. In de brief is aangegeven dat een belanghebbende die het niet eens is met het besluit, binnen zes weken na datum van verzending een gemotiveerd bezwaarschrift kan indienen bij de Gemeente, alsmede dat, om er zeker van te zijn dat geadresseerde kennis neemt van de inhoud van de brief, deze zowel aangetekend als via de normale post wordt verzonden.
1.2 Zijdens de Gemeente zijn op 3 maart 2008, 15 april 2008, 24 juni 2008, 8 juli 2008, 18 juli 2008 en 18 augustus 2008 overtredingen van de last geconstateerd. De Gemeente heeft bij brieven van 17 maart 2008, 22 april 2008, 17 juli 2008 (voor twee overtredingen), 28 juli 3008 en 25 september 2008 aan [de firma van appellant] aanspraak gemaakt op in totaal € 15.000,- aan dwangsommen.
1.3 Op 26 november 2008 heeft de Gemeente aan [appellant] een dwangbevel van 11 november 2008 doen betekenen tot invordering van € 15.000,- aan dwangsommen, vermeerderd met rente en invorderingskosten.
1.4 [appellant] heeft bij brief van 13 februari 2009 alsnog bezwaar gemaakt tegen de last. Hij heeft bij brief van 2 maart 2009 zijn bezwaar toegelicht. Zijn bezwaar komt erop neer dat de last niet op de voorgeschreven wijze aan hem bekend is gemaakt. De Gemeente heeft ingestemd met het verzoek van [appellant] om de behandeling van het bezwaarschrift aan te houden tot op het moment waarop onherroepelijk op het verzet van [appellant] zal zijn beslist.
1.5 Op 29 juli 2009 heeft de Gemeente aan [de firma van appellant] gelast bepaalde afvalstoffen binnen vier weken van het perceel te verwijderen, bij gebreke waarvan de Gemeente aankondigt bestuursdwang te zullen toepassen (verder: de bestuursdwangbeschikking). [appellant] heeft tegen de bestuursdwangbeschikking bezwaar gemaakt. De Gemeente heeft bij besluit van 3 december 2009 de bestuursdwangbeschikking gedeeltelijk gehandhaafd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het door [appellant] tegen dat besluit ingestelde beroep op een onderdeel gegrond verklaard, het besluit in zoverre herroepen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
2. [appellant] is bij de rechtbank in verzet gekomen tegen het onder 1.3 genoemde dwangbevel en heeft gevorderd dat de rechtbank hem zal ontheffen van het dwangbevel. De rechtbank heeft de vordering (onder matiging van de invorderingskosten) afgewezen.
3. De eerste grief klaagt erover dat de rechtbank heeft overwogen dat [appellant] geen inhoudelijke toelichting heeft gegeven op zijn bezwaar tegen de last, zodat in de onderhavige procedure niet valt vast te stellen of zijn bezwaar kans van slagen heeft. [appellant] verwijst daartoe naar de door hem ter comparitie van partijen naar voren gebrachte inhoudelijke bezwaren tegen de last, alsmede naar de door hem gevoerde procedure tegen de bestuursdwangbeschikking. De grief faalt. Ter zake van de geldigheid van de last stond voor [appellant] een bestuursrechtelijke rechtsgang open en inmiddels heeft hij deze gebruikt, zij het dat de procedure kennelijk nog niet is afgerond. Het is aan de bestuursrechter om over de geldigheid van de last te beslissen. Zolang de last niet door de bestuursrechter is vernietigd en de werking daarvan niet is geschorst, dient de burgerlijke rechter ervan uit te gaan dat de last naar inhoud en wijze van totstandkoming (waaronder begrepen de toezending aan belanghebbende) rechtmatig is. De bezwaren van [appellant] betreffen verder de bijna twee jaar later door de Gemeente genomen bestuursdwangbeschikking, gebaseerd op de toen geconstateerde omstandigheden op het perceel. Zij kunnen niet dienen om de werking van de (eerder gegeven) last aan te tasten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij moet uitgaan van de juistheid van de last.
4. De tweede, derde en vierde grief betreffen de overwegingen van de rechtbank inzake de stelling van [appellant] dat hij noch de last, noch de brieven waarbij de Gemeente aanspraak heeft gemaakt op verbeurde dwangsommen heeft ontvangen. [appellant] voert in de eerste plaats aan dat hij ook heeft betwist dat de Gemeente de brieven per gewone post heeft verzonden. Hij brengt verder naar voren dat uit de door de Gemeente overgelegde stukken niet blijkt dat de last hem aangetekend is toegezonden (er is wel een kopie van een envelop overgelegd, maar nergens blijkt uit dat de last in de envelop heeft gezeten) en dat daarom ook niet kan worden vastgesteld dat die brief hem per gewone post is toegezonden. [appellant] betwist voorts dat het gebruikelijk is dat de Gemeente aangetekende brieven ook per gewone post verzendt. [appellant] beroept zich ten slotte op de rechtspraak van de Hoge Raad inzake artikel 3:37, derde lid, BW, die erop neerkomt dat de beweerde ontvanger van een mededeling ermee kan volstaan te betwisten dat een mededeling hem heeft bereikt en dat degene die zich op het rechtsgevolg van de mededeling beroept, aannemelijk moet maken dat de brief tijdig aan de geadresseerde is aangeboden op de voorgeschreven wijze. [appellant] wijst erop dat uit de door de Gemeente overgelegde verzendbewijzen de aangetekende verzending van de last niet blijkt. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
5. Het hof stelt voorop dat het vaststellen van een last door de Gemeente een besluit van dat overheidsorgaan is, genomen in het kader van haar publiekrechtelijke taak. Om die reden blijft, anders dan [appellant] bepleit, (de jurisprudentie omtrent) artikel 3:37 BW buiten beschouwing en moet aansluiting worden gezocht bij de bestuursrechtelijke rechtspraak. Aan het betoog van [appellant] ligt ten grondslag dat hij de bedoelde brieven niet heeft ontvangen en dat dat komt doordat de Gemeente deze niet heeft verstuurd. De Gemeente heeft deze stelling gemotiveerd weersproken en heeft, onder overlegging van daartoe dienende afschriften van bladzijden van registratieboekjes inzake de aangetekende verzending van stukken (in hoger beroep ook met betrekking tot de last; zie productie 7 bij memorie van antwoord) naar voren gebracht dat zij de last en de brieven betreffende de verbeurde dwangsommen aangetekend aan het adres van [appellant] heeft toegezonden.
6. Met betrekking tot de vraag of de last zelf op de juiste wijze aan [appellant] is bekend gemaakt, heeft het volgende te gelden. In rechtsoverweging 3 is reeds overwogen dat het beginsel van de formele rechtskracht met zich brengt dat de burgerlijke rechter heeft uit te gaan van de geldigheid van de last, zolang deze niet door de bestuursrechter is vernietigd, en dat dat thans niet het geval is omdat de bestuursrechtelijke procedure inzake de last nog niet is afgerond en de behandeling van het bezwaarschrift is aangehouden tot onherroepelijk op het verzet is beslist. In de procedure met betrekking tot de last is voor de vraag naar de gelding daarvan mede beslissend of deze op de juiste wijze aan [appellant] is bekend gemaakt. Een zodanige beslissing is reeds aan de orde als over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van [appellant] tegen de last een oordeel wordt gegeven. Het uiteindelijke oordeel hierover moet door de bestuursrechter worden gegeven. Het hof zal zich daarover dan ook niet uitlaten. Het hof zal er in het licht van het bovenstaande van uitgaan dat sprake is van een geldige last. Mocht de bestuursrechter tot een ander oordeel komen, dan heeft [appellant], naar achteraf blijkt, onverschuldigd aan de Gemeente betaald.
7. De Gemeente heeft naar het oordeel van het hof haar stelling dat zij de brieven betreffende de verbeurde dwangsommen op de juiste wijze aan [appellant] heeft toegestuurd, voldoende aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de ontvangst van de aangetekende brieven daarover heeft te gelden dat de omstandigheid dat per post aangetekend verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden aangeboden, het vermoeden van ontvangst van de brieven dan wel de kennisgeving van de aanbieding daarvan rechtvaardigt. Het had op de weg van [appellant] gelegen om (bij wege van tegenbewijs) feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan die aanbieding en de bezorging van die kennisgeving redelijkerwijs kunnen worden betwijfeld. Zijn ontkenning van de ontvangst en de aanbieding, slechts onderbouwd met een uitdraai uit het geautomatiseerde Track &Trace-systeem van TNT die van bijna een jaar na de aanbieding van het aangetekende stuk aan TNT stamt, is daartoe ontoereikend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] het betoog van de Gemeente dat de betreffende gegevens korte tijd na de bezorging van het poststuk door TNT uit het Track & Trace-systeem worden verwijderd, niet meer (gemotiveerd) heeft weersproken. Ook het betoog van [appellant] dat de Gemeente niet heeft bewezen dat in de retour ontvangen enveloppen de brieven hebben gezeten waarvan de Gemeente heeft aangevoerd dat die aangetekend zijn verzonden, kan [appellant] niet baten. De op de brieven gestempelde verzenddata komen immers telkens overeen met de poststempels op de enveloppen en de registratienummers op de enveloppen komen overeen met die welke zijn vermeld op de overgelegde bladzijden uit de registratieboekjes. Het hof is van oordeel dat de Gemeente daarmee de aangetekende verzending van de brieven ook op dit punt voldoende aannemelijk heeft gemaakt en [appellant] heeft ook hier nagelaten feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan betwijfeld kan worden dat de door de Gemeente bedoelde brieven werkelijk in die enveloppen hebben gezeten. Het hof laat zich niet uit over de stellingen van [appellant] met betrekking tot de niet aangetekende verzending van dezelfde stukken, aangezien deze, ook als zij gegrond zouden zijn, aan het bovenstaande niet afdoen.
8. De vijfde grief valt het oordeel van de rechtbank aan, dat [appellant] de zes in het dwangbevel bedoelde dwangsommen heeft verbeurd. [appellant] brengt naar voren dat de commissie voor bezwaarschriften van de Gemeente in haar advies van 19 november 2009 heeft geconstateerd dat [appellant] de afvalstoffen grotendeels had verwijderd voordat de dwangsom was verbeurd, en dat niet kan komen vast te staan dat [appellant] op de betreffende data de dwangsommen heeft verbeurd. De grief leidt niet tot resultaat. De Gemeente heeft haar stelling dat de dwangsommen zijn verbeurd, gebaseerd op door haar overgelegde rapporten van controles op 3 maart 2008, 15 april 2008, 24 juni 2008, 8 juli 2008, 18 juli 2008 en 18 augustus 2008. De aanspraak van de Gemeente is gebaseerd op de omstandigheid dat [appellant] op de betreffende data (die niet vielen binnen de begunstigingstermijn) niet aan de last had voldaan. [appellant] heeft de in die controlerapporten opgenomen vermeldingen van overtredingen niet voldoende gemotiveerd betwist. Het advies van de bovengenoemde commissie verwijst naar controles die hebben plaatsgevonden op 30 oktober (het hof leest: 2009) en 2 november 2009. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden ingezien dat waarnemingen op de laatstgenoemde data iets kunnen afdoen aan de door de Gemeente aan haar aanspraken ten grondslag gelegde controlerapporten. Ten overvloede merkt het hof op dat de omstandigheid dat na een controle waarbij een overtreding van een last is geconstateerd, de geadresseerde van de last de overtreding alsnog ongedaan maakt, er op zichzelf niet aan in de weg staat dat de verbeurde dwangsom wordt ingevorderd.
9. De zesde grief bouwt op de eerdere grieven voort. Zij moet daarom het lot daarvan delen. Aangezien alle grieven falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 november 2009;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden vastgesteld op € 475,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, M.J. van der Ven en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2011 in aanwezigheid van de griffier.