Rolnummer: 22-000599-11
Parketnummer: 09-753639-09
Datum uitspraak: 24 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2009 te Alphen aan den Rijn door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina en/of anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft doen ontstaan door
- die [slachtoffer] tijdens de nachtelijke uren op straat te benaderen en/of
- die [slachtoffer] (onder de kleding) bij de borsten te pakken en/of daarin te knijpen en/of
- (onder de kleding) de vagina van die [slachtoffer] te betasten en/of
- meermalen tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij (met) haar wilde/ging neuken en/of
- het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en/of
- zijn mond op de mond van die [slachtoffer] te drukken/plaatsen en/of (daarbij te zeggen dat zij haar mond open moest doen) en/of
- die [slachtoffer] tegen een muur en/of een elektriciteitshuisje/kastje te duwen en/of
- tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan en/of
- zijn armen aan weerszijde van het lichaam van die [slachtoffer] te plaatsen (waardoor die [slachtoffer] niet weg kon lopen)en/of
- de onderbroek en/of panty van die [slachtoffer] uit te trekken;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2009 te Alphen aan den Rijn door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis en vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte een dreigende situatie voor die [slachtoffer] heeft doen ontstaan door
- die [slachtoffer] tijdens de nachtelijke uren op straat te benaderen en
- die [slachtoffer] bij de borsten te pakken en/of daarin te knijpen en
- onder de kleding de vagina van die [slachtoffer] te betasten en
- het gezicht van die [slachtoffer] vast te pakken en
- zijn mond op de mond van die [slachtoffer] te drukken en daarbij te zeggen dat zij haar mond open moest doen en
- die [slachtoffer] tegen een muur en een elektriciteitskastje te duwen en
- tegen die [slachtoffer] aan te gaan staan en
- zijn armen aan weerszijde van het lichaam van die [slachtoffer] te plaatsen waardoor die [slachtoffer] niet weg kon lopen en
- de panty van die [slachtoffer] uit te trekken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw namens de verdachte - op gronden zoals vermeld in haar aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden, nu de verklaring van aangeefster ongeloofwaardig is en de lezing van de verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft steeds verklaard dat de seksuele handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden. Hij heeft verklaard dat aangeefster het initiatief heeft genomen door tijdens het zoenen zijn broek los te maken, zijn penis uit zijn broek te halen en deze hard te maken. Verder heeft hij verklaard dat aangeefster zich tijdens de seksuele handelingen niet heeft verzet, dat hij haar niet heeft zien huilen of "nee" heeft horen zeggen en dat hij geen angst bij haar heeft gezien. Aangeefster heeft daarentegen verklaard dat de verdachte haar heeft gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar tegen de muur en het elektriciteitskastje heeft aangeduwd, dat hij met beide handen haar gezicht ter hoogte van haar kaken heeft beetgepakt en haar hoofd naar achteren heeft geduwd, dat hij zijn bovenlichaam tegen dat van haar heeft aangedrukt en dat hij, op het moment dat aangeefster weg wilde gaan, zijn armen aan weerzijde van haar lichaam heeft gehouden. Voorts heeft aangeefster verklaard dat zij de verdachte heeft proberen weg te duwen, dat zij haar kaken stijf op elkaar heeft gehouden, dat zij tegen hem heeft gezegd "laat mij gaan, dit wil ik niet" en "waarom doe je dit" en dat zij tijdens de seksuele handelingen moest huilen.
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige [getuige] volgt dat [getuige] de verdachte en aangeefster vanuit zijn auto bij de muur en het elektriciteitskastje heeft zien staan en dat hij aangeefster een wegduw gebaar heeft zien maken. [getuige] is hierop nog tweemaal langs de verdachte en aangeefster gereden, om er zeker van te zijn dat sprake was van een vrijwillige vrijpartij. De laatste keer dat hij langs reed, zag hij dat de verdachte de handen van aangeefster op haar rug vasthield.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 oktober 2009, nr. 2009281163-47, inhoudende de uitwerking van de verklaring onderzoek zedendelicten, volgt dat onder meer het volgende letsel bij aangeefster is geconstateerd: een rode striem van circa vijf centimeter lengte in de rechter hals; enkele bloeduitstortingen ter hoogte van de mediale zijde van de kleine schaamlip voor de hymenaalring; en een aantal puntbloedingen ter hoogte op de achterste plooi van de grote schaamlip. Verder volgt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2011, nr. PL1630 2009281163-61 dat het geconstateerde letsel aan de vagina doet denken aan het manueel betasten en of penetreren met de penis met forse uitwendige druk/geweld.
Gelet op het bij aangeefster geconstateerde letsel en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de getuige [getuige], welke de verklaringen van aangeefster op essentiële punten ondersteunen, acht het hof de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig. Nu uit de verklaringen van aangeefster volgt dat zij zowel fysiek als woordelijk zich tegen de verdachte heeft verzet en tijdens de seksuele handelingen moest huilen, is het hof van oordeel dat de verdachte had moeten weten dat aangeefster tegen haar wil de seksuele handelingen onderging. Het verweer van de raadsvrouw wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook wanneer dit inhoudt een ambulante behandeling bij De Waag.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Door aldus te handelen heeft hij op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk en psychische integriteit van het slachtoffer. Het valt dan ook te verwachten dat het slachtoffer van het onderhavige feit nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 9 juli 2010, opgesteld door R.B. Visser, GZ-psycholoog/klinisch psycholoog, waarin de rapporteur in diagnostische zin omschrijft dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken. De verdachte heeft moeite met het zich verplaatsen in anderen en kan hierdoor moeite hebben met het accepteren van andermans grenzen. Geadviseerd wordt dat de verdachte voor de persoonlijkheidsstoornis een behandeling ondergaat.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof rekening gehouden met een gebrekkige ontwikkeling van de verdachte, zoals blijkt uit voornoemd psychologisch onderzoek, alsmede met de omstandigheid dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Voorts zal het hof bij de strafduur rekening houden met het verloop van de procedure en de tijd die is verstreken sedert het plegen van het onderhavige feit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 13.068,58.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 13.068,58.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 10.000, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 3.500,-- immateriële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.500,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Stichting Reclassering Nederland te 's-Gravenhage en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, ook indien deze voorschriften en aanwijzingen inhouden het volgen van een poliklinische behandeling bij De Waag.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.500,-- (drieduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.C.A. Duindam, mr. J.A.C. Bartels en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 februari 2012.
mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.