5.1 Een werkgever als Issue heeft in beginsel alle recht om zich, ter bescherming van zijn bedrijfsdebiet, te beroepen op de gelding van een met een werknemer als [geïntimeerde] overeengekomen concurrentiebeding. Dit is anders als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld.
5.2 In een procedure als de onderhavige kan, bij een geschil betrekking hebbend op overtreding van een concurrentiebeding, geen constitutieve beslissing genomen worden. Wel kan (uit hoofde van onverwijlde spoed) bij wijze van voorlopige voorziening en vooruitlopend op een in de bodemprocedure te nemen beslissing, schorsing van het concurrentiebeding gevorderd worden (zoals [geïntimeerde] in eerste aanleg gedaan heeft). Voor toewijzing van de gevorderde schorsing moeten voldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de werknemer in verhouding tot de belangen van de werkgever onbillijk wordt benadeeld en dat op grond daarvan met voldoende mate van zekerheid te verwachten valt dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd. In dit verband overweegt het hof het volgende.
5.3 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (inl. dagv. sub 15) betoogd dat het vanwege zijn vooropleiding, werkervaring en kennis opgedaan bij eerdere werkgevers, niet redelijk en billijk is hem onverkort aan het concurrentiebeding te houden. [geïntimeerde] betoogt voorts dat Issue er "geen last" van heeft wanneer hij bij een concurrerende onderneming gaat werken, in aansluiting waarop hij (inl. dagv. sub 17) erop heeft gewezen dat Qi volgens een sterkte/zwakte analyse uit 2010 niet behoort tot de belangrijke concurrenten van Issue. Ten pleidooie in eerste aanleg is [geïntimeerde] blijkens de pleitnota van mr. De Koningh, uitgebreid nader ingegaan op de verschillen tussen Issue en Qi (de aard van de bedrijven, de verkoopstructuur/productgroepen) zijn functie in beide bedrijven en het feit dat beide bedrijven slechts één product allebei verkopen. Issue heeft de stellingen van [geïntimeerde] betwist, aangevoerd dat de "SWOT-analyse waarnaar de heer [geïntimeerde] verwijst ook na herhaalde navraag niet bekend (blijkt) bij de directie van Issue" en gesteld dat Qi wordt gezien als een belangrijke concurrent. De kantonrechter is aan beoordeling van een en ander niet toegekomen.
5.4 Het hof stelt vast dat partijen geen stellingen hebben betrokken die, in het licht van de op de uitleg van onderhavig concurrentiebeding toepasselijke Haviltexformule (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635) en de bij de toepassing daarvan in acht te nemen gezichtspunten, van belang zijn, met dien verstande dat kennelijk tussen partijen niet in geschil is dat het beding door Issue is geformuleerd. Wel heeft [geïntimeerde] uiteindelijk, bij pleidooi in hoger beroep, gesteld dat tal van begrippen niet zijn uitgewerkt, waaronder het begrip "concurrerende onderneming." en heeft hij de vraag opgeworpen hoe een niet juridisch geschoolde werknemer - kennelijk [geïntimeerde] - de strekking van zo'n vaag en extensief geformuleerd beding überhaupt kan begrijpen. Het hof acht dit van belang in verband met het volgende.
5.5 In hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn onder 5.3 vermelde stellingen gehandhaafd. Issue is aanvankelijk (pleitnota sub 40) met de, gezien het in 5.3 vermelde opmerkelijke, stelling gekomen dat zij "herhaalt dat de zogenaamde SWOT-analyse in het kader van een interne audit in 2010 is uitgevoerd." Issue heeft vervolgens erkend dat in 2010 inderdaad de door [geïntimeerde] bedoelde sterkte/zwakte analyse heeft plaatsgevonden. Issue heeft daarop die (SWOT-) analyse en de betekenis daarvan gebagatelliseerd, maar zij heeft niet (langer) betwist dat Qi daarin niet als concurrent voorkomt. Waar [geïntimeerde] zich baseert op een recente analyse van Issue met betrekking tot haar concurrenten en, onweersproken door Issue, Qi daarin niet voorkomt, heeft Issue haar stelling dat Qi wordt gezien als een ("rechtstreekse" of "regelrechte") concurent, laat staan een "belangrijke concurrent", in dit kort geding onvoldoende onderbouwd. Dat, zoals aangevoerd door Issue, beide bedrijven "een grote overlap aan activiteiten kennen" moge in algemene zin wellicht zo zijn, in concreto ligt dat kennelijk anders.
5.6 In aanvulling hierop neemt het hof in aanmerking dat Issue ten pleidooie in hoger beroep (pleitnota sub 26) "security" als commercieel interessant, een van de weinige groeimarkten in de ICT en een wezenlijk en substantieel onderdeel van haar dienstverlening heeft neergezet en gesteld dat ook Qi zich daarop richt. Zulks zou als relevante omstandigheden aan haar zijde aangemerkt kunnen worden. Evenwel heeft Issue het ook hierbij bij algemene bewoordingen gelaten. De concrete stelling van [geïntimeerde] (MvA sub 5) dat Issue op het terrein van security "slechts een zeer beperkte omzet genereert (uitsluitend met het product "Barracuda" met amper € 5.000,- omzet in 2011 (...)" heeft Issue niet weersproken. Ten pleidooie in repliek heeft Issue niet gereageerd op de stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot (samengevat) "security" (pleitnota mr. De Koningh onder 8 sub f). Zie ook de volgende rov.
5.7 In aansluiting op zijn betoog bij MvA onder 23. heeft [geïntimeerde] bij pleidooi in hoger beroep, kennelijk in het licht van artikel 7:653 lid 2 BW, aandacht geschonken aan de door de rechter te maken belangenafweging waarbij [geïntimeerde] een groot aantal feiten en omstandigheden in aanmerking heeft genomen, culminerend in de stelling dat het concurrentiebeding hem direct brodeloos maakt, althans in aanzienlijke mate belemmert. Issue is tijdens het pleidooi in hoger beroep niet gemotiveerd ingegaan op deze stellingen van [geïntimeerde], ook niet op uitnodiging van het hof. Issue heeft weliswaar gesteld (pleitnota in hoger beroep nr. 44) dat het concurrentiebeding [geïntimeerde] niet wezenlijk beperkt in zijn recht op vrije arbeidskeuze, maar de reactie ten pleidooie van [geïntimeerde] dat er in de telecomsector momenteel écht geen werk te vinden is voor een IT-er, heeft Issue niet weersproken.
5.8 Het onder 5.2 t/m 5.7 vermelde in onderling verband en samenhang bezien maakt naar het voorlopig oordeel van het hof aannemelijk dat de bodemrechter - uitgaande van de hiervoor onder 4. veronderstelde geldigheid van het concurrentiebeding - op een daartoe strekkende vordering van [geïntimeerde] het concurrentiebeding volgens artikel 11 sub a van de arbeidsovereenkomst hetzij aldus uitlegt dat onder "een concurrerende onderneming" slechts (een) - aansluitend bij de bewoordingen van Issue - "rechtstreekse" of "regelrechte" of "belangrijke" concurrent(en) wordt verstaan, hetzij het concurrentiebeding gedeeltelijk vernietigt en Qi in beide gevallen daartoe niet wordt gerekend.
5.9 Op het voorgaande stuiten de grieven af en dient het vonnis van de kantonrechter te worden bekrachtigd. Als in het ongelijk te stellen partij wordt Issue veroordeeld in kosten van het hoger beroep.