Rolnummer: 22-005121-07
Parketnummer: 11-711499-07
Datum uitspraak: 20 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 14 september 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, nu het hoger beroep - gezien de verlofbeschikking d.d. 19 november 2007 - is ingesteld tegen een onherroepelijk vonnis.
De raadsman van de verdachte is van mening dat de verdachte - op gronden als weergegeven in zijn overgelegde pleitnotities - wél ontvankelijk is in het hoger beroep.
Het hof overweegt als volgt.
Op 8 december 2010 is de verlofbeschikking d.d. 19 november 2007 gerectificeerd middels een zogenoemde rectificatiebeschikking. Door de rectificatiebeschikking is de verlofbeschikking van 19 november 2007 van de baan. In de rectificatiebeschikking is bevolen dat de zaak in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt. Deze rectificatiebeschikking is onherroepelijk, zodat de verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 200,-.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. De raadsman heeft daartoe - overeenkomstig zijn pleitnotities - het volgende aangevoerd:
a. er is sprake van schending van het verbod van willekeur / het gelijkheidsbeginsel / het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, door de verdachte wél te vervolgen, en de (aan het spoor vastgeketende) mededemonstranten niet;
b. het openbaar ministerie heeft de verdachte geen transactie aangeboden.
De advocaat-generaal is van mening dat het openbaar ministerie - op gronden als weergegeven in het schriftelijk requisitoir - ontvankelijk is in de vervolging.
Het hof beoordeelt een en ander als volgt.
Ad a.
Op grond van het opportuniteitsbeginsel komt aan het openbaar ministerie een discretionaire bevoegdheid toe waar het gaat om beslissingen over de vervolging. Deze bevoegdheid dient te worden uitgeoefend binnen de grenzen van de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging.
Van schending van een of meer van deze beginselen is in de onderhavige zaak geen sprake, met name niet van schending van het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur of het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De situatie met betrekking tot de door de verdediging genoemde drie aan het spoor vastgeketende demonstranten is niet volledig vergelijkbaar met die van de verdachte in de onderhavige zaak. Bovendien staat niet vast - en is ook niet meer vast te stellen - of de drie vastgeketende demonstranten al dan niet zijn vervolgd voor het toen en daar plegen van enig strafbaar feit.
Ad b.
De raadsman heeft in zijn verweer verwezen naar de BOS/Polaris-richtlijnen, op grond waarvan er aan de verdachte eerst een transactie had moeten worden aangeboden. De BOS/Polaris-richtlijnen van het openbaar ministerie zijn echter richtlijnen waarvan, zo staat in de richtlijn zelf, gemotiveerd kan worden afgeweken. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep op dragende wijze gemotiveerd aangegeven waarom er door de officier van justitie van deze richtlijnen is afgeweken en waarom er tot vervolging van de verdachte is overgegaan.
Op grond van het vorenstaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 16 juni 2007 te Sliedrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 43 Spoorwegwet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door D. Noorlander, brigadier van politie Zuid-Holland-Zuid, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar haar had bevolen, althans van haar had gevorderd het baanvak via de door hem aangegeven weg te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Openstaande (getuigen)verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan tot het horen van de volgende getuigen: mr. H.D.W. Klein Breteler (vice-president hof), mr. M.M. Bakker-Otjens (griffier hof), mr. H.W. Bezemer (rechter-commissaris) en mr. A.M. Vos (griffier rechter-commissaris).
Voorts heeft de raadsman verzocht om nader onderzoek naar de totstandkoming van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 14 september 2007 door aan de processtukken te laten toevoegen de originele aantekeningen van de griffier. Ook dienen de politierechter en de griffier als getuigen te worden gehoord.
Het hof is van oordeel dat de grondslag aan voornoemde verzoeken is komen te ontvallen, nu de verzoeken zijn gedaan in het kader van de door de raadsman bepleite ontvankelijkheid van het hoger beroep en het hof de verdachte op grond van de overweging hierboven weergegeven in het hoger beroep heeft ontvangen. Het hof acht het horen van voornoemde getuigen derhalve niet noodzakelijk en wijst alle getuigenverzoeken om die reden af. Ook het verzoek om de originele aantekeningen van de griffier in eerste aanleg aan het dossier toe te voegen wordt, bij het ontbreken van de noodzaak daartoe, afgewezen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga,
mr. A.A. Schuering en mr. P.M. Schuyt, in bijzijn van de griffier mr. M.M. Koers.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 februari 2012.
Mr. P.M. Schuyt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.