ECLI:NL:GHSGR:2012:BV6107

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000248-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en mishandeling van levensgezel met schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel. De verdachte heeft op 25 juni 2010 in Voorburg opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan het slachtoffer door een stuk van zijn oor af te bijten. Daarnaast heeft hij zich meermalen schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn levensgezel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De schadevordering van de benadeelde partij, die door de advocaat-generaal was ingediend, werd toegewezen tot een bedrag van € 6.515,-, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie handelde en verwierp het verweer van de verdediging. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000248-11
Parketnummer: 09-925488-10
Datum uitspraak: 17 januari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 december 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 25 juni 2010 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten misvorming van het (linker)oor), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een stuk van zijn oor af te bijten;
feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de maand september 2009 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, (telkens) opzettelijk zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [benadeelde partij 2], een of meer ke(e)r(en) heeft geslagen en/of een of meer ke(e)r(en) heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij op 25 juni 2010 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten misvorming van het linkeroor, heeft toegebracht, door deze opzettelijk een stuk van zijn oor af te bijten;
feit 2:
hij op tijdstippen gelegen in de maand september 2009 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk zijn levensgezel, te weten [benadeelde partij 2], heeft geslagen en/of geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw namens de verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een noodweer(-exces) situatie. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangever de verdachte als eerste heeft aangevallen. In de worsteling die vervolgens is ontstaan is de verdachte in paniek geraakt en heeft in een hevige gemoedsbeweging het oor van de aangever afgebeten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 juli 2010 heeft de moeder van de verdachte (mevrouw [naam]) verklaard dat haar zoon, de verdachte, haar in de nacht van 25 juni 2010 op 26 juni 2010 heeft verteld dat hij een meningsverschil had met de aangever en dat hij een stuk uit het oor van de aangever had afgebeten. Op de vraag van de verbalisant aan mevrouw [moeder] waarom haar zoon dat had gedaan, antwoordde mevrouw [moeder] dat haar zoon daarvoor geen reden had gegeven. Desgevraagd door de verbalisant verklaarde mevrouw [moeder] dat haar zoon haar ook niet heeft verteld dat hij klappen had gekregen van de aangever. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 8 juli 2010 heeft de verbalisant op 26 juni 2010 bij de verdachte, behalve een kleine schaafwond op zijn rechterarm, geen letsel aangetroffen. Ook op zijn gezicht zag de verbalisant geen letsel of bloed.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht het hof de verklaring van de aangever over de aanleiding van de worsteling aannemelijk en ziet het hof voorts geen reden om aan de verklaring van de aangever hierover te twijfelen. De lezing van de verdachte, inhoudende dat de aangever in de aanval is gegaan, wordt op geen enkele wijze door de inhoud van het dossier ondersteund. De feiten en omstandigheden die door de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, acht het hof niet aannemelijk. Derhalve is niet komen vast te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verweren. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Ook dat verweer wordt verworpen.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich zonder noemenswaardige aanleiding schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door bij het slachtoffer een stuk van zijn oor af te bijten. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer zal moeten leren leven met een verminking aan zijn oor die niet meer te herstellen is. Voorts heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn levensgezel. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, hetgeen temeer klemt nu dit is gebeurd in hun gezamenlijke woning waar het slachtoffer zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft mr. T. Bissessur zich namens het slachtoffer [benadeelde partij 1] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 11.815,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 6.515,- materiële en immateriële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 6.515,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] via mr T Bissessur
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] via mr T Bissessur terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.515,- (zesduizend vijfhonderdvijftien euro) bestaande uit € 1.515,-(duizend vijfhonderdvijftien euro) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van € 6.515,- (zesduizend vijfhonderdvijftien euro) bestaande uit € 1.515,- (duizend vijfhonderdvijftien euro) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 67 (zevenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. A.A. Schuering en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. C. Bossema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 januari 2012.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.