ECLI:NL:GHSGR:2012:BV4044

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000581-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door snelheidsovertreding en onoplettendheid

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 1 april 2010 te Spijkenisse, waarbij de verdachte met een snelheid van tussen de 128 en 137 km/u, terwijl de maximumsnelheid 80 km/u was, een kruising naderde zonder zijn snelheid te verminderen. Op dat moment staken een fietser en haar vriendin de kruising over. De verdachte heeft de fietsers te laat opgemerkt en kon zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen, met als gevolg dat hij tegen één van de fietsers aanreed. Het slachtoffer overleed ten gevolge van deze aanrijding.

Het hof heeft in zijn uitspraak rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor snelheidsovertredingen, maar ook met het feit dat de verdachte tijdens de zitting blijk gaf van inzicht in de ernst van zijn daden en het leed dat hij heeft veroorzaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar wel zeer onvoorzichtig en onoplettend.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar benadrukt dat de straf niet alleen als vergelding dient, maar ook ter bescherming van de verkeersveiligheid. De verdachte heeft zijn rijbewijs al bijna een jaar niet meer bestuurd, wat het hof in zijn overwegingen heeft meegenomen.

De uitspraak van het hof is gedaan op 15 februari 2012, waarbij het hof de verbeurdverklaring van de auto van de verdachte heeft uitgesproken, aangezien deze is gebruikt bij het gepleegde strafbare feit. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in zijn overwegingen meegenomen, en heeft geprobeerd een evenwicht te vinden tussen de belangen van de samenleving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000581-11
Parketnummer(s): 10-661122-10
Datum uitspraak: 15 februari 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 1 februari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest en is de inbeslaggenomen auto verbeurd verklaard.
De rechtbank heeft het ten laste gelegde onderdeel roekeloosheid niet bewezen geacht.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 april 2010 te Spijkenisse als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Groene Kruisweg, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een snelheid die ten minste heeft gelegen tussen de 128 en 137 km/uur, dan wel de 116 en 126 km/uur, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) heeft gereden
en/of
terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of op de hoogte was van de omstandigheden aldaar, en/of zonder snelheid te verminderen en/of terwijl het duister was en/of twee lichtmasten van de openbare straatverlichting geen licht uitstraalden en/of het zicht op de kruising tussen de Groene Kruisweg en het parkeerterrein van een aldaar gelegen bioscoop beperkt was,
voormelde kruising is genaderd en/of opgereden op het moment dat één of meer fietsers doende waren de door verdachte bereden rijbaan via een fietseroversteekplaats over te steken
en/of
door die veel te hoge snelheid niet de handelingen heeft verricht of heeft kunnen verrichten die van hem, verdachte, werden verwacht, te weten zijn voertuig tot stilstand te brengen over de afstand waarover hij die weg, de Groene Kruisweg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Groene Kruisweg en/of voormelde kruising kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met één van die genoemde fietsers, waardoor die fietser, genaamd [naam slachtoffer], werd gedood,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 april 2010 te Spijkenisse als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdend op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Groene Kruisweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij (verdachte) toen daar,
met een snelheid die ten minste heeft gelegen tussen de 128 en 137 km/uur, dan wel de 116 en 126 km/uur, in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) heeft gereden
en/of
terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of op de hoogte was van de omstandigheden aldaar,
en/of zonder snelheid te verminderen en/of terwijl het duister was en/of twee lichtmasten van de openbare straatverlichting geen licht uitstraalden en/of het zicht op de kruising tussen de Groene Kruisweg en het parkeerterrein van een aldaar gelegen bioscoop beperkt was,
voormelde kruising is genaderd en/of opgereden op het moment dat één of meer fietsers doende waren de door verdachte bereden rijbaan via een fietseroversteekplaats over te steken
en/of
door die veel te hoge snelheid niet de handelingen heeft verricht of heeft kunnen verrichten die van hem, verdachte, werden verwacht, te weten zijn voertuig tot stilstand te brengen over de afstand waarover hij die weg, de Groene Kruisweg kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Groene Kruisweg en/of voormelde kruising kon overzien en waarover deze vrij was
en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met één van die genoemde fietsers.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 april 2010 te Spijkenisse als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Groene Kruisweg, welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 80 km/uur) heeft gereden
en
terwijl verdachte ter plaatse bekend was,
en
zonder snelheid te verminderen en terwijl het duister was en twee lichtmasten van de openbare straatverlichting geen licht uitstraalden en het zicht op de kruising tussen de Groene Kruisweg en het parkeerterrein van een aldaar gelegen bioscoop beperkt was,
voormelde kruising is genaderd op het moment dat één of meer fietsers doende waren de door verdachte bereden rijbaan via een fietseroversteekplaats over te steken
en
door die veel te hoge snelheid niet de handelingen heeft verricht of heeft kunnen verrichten die van hem, verdachte, werden verwacht, te weten zijn voertuig tot stilstand te brengen over de afstand waarover hij die weg, de Groene Kruisweg kon overzien en waarover deze vrij was
en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, zijn, verdachtes, snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg, de Groene Kruisweg en/of voormelde kruising kon overzien en waarover deze vrij was
en
vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met één van die genoemde fietsers, waardoor die fietser, genaamd [naam slachtoffer], werd gedood
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden veroordeeld voor het onder 1 primair ten laste gelegde. Met betrekking tot het rijgedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het ongeval is de advocaat-generaal van mening dat dit als roekeloos dient te worden aangemerkt op grond van de omstandigheden dat de verdachte:
- met een snelheid heeft gereden die tussen de 128 km/u en 137 km/u heeft gelegen;
- wist dat de maximale toegestane snelheid 80 km/u was;
- het kruispunt waar het ongeval heeft plaatsgevonden kende;
- wist dat er op het kruispunt wegwerkzaamheden hadden plaatsgevonden;
- heeft verklaard dat het kruispunt niet goed verlicht was;
- wist dat er aan het kruispunt een parkeerplaats (van onder meer een bioscoop) was gelegen en hij - naar de mening van de advocaat-generaal - op het tijdstip van het ongeval, te weten rond 21.15 uur, daar verkeer kon verwachten;
- zonder snelheid te verminderen het kruispunt is genaderd;
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen om een aanrijding met het slachtoffer, dat fietsend de door de verdachte bereden rijbaan aan het oversteken was, te voorkomen;
- bij een snelheid van 80 km/u zijn voertuig wel tijdig tot stilstand had kunnen brengen;
- eerder met justitie in aanraking is gekomen in verband met snelheidsovertredingen.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt bestreden dat het verkeersongeval te wijten is aan roekeloos verkeersgedrag van de verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden niet volgens de protocollen was opgeleverd. Er waren geen verkeerslichten aanwezig, een deel van de lichtmasten werkte niet en er waren geen waarschuwingsborden geplaatst. De verdachte was niet op de hoogte van de nieuwe situatie. Hij wist niet dat er een volwaardig kruispunt was aangelegd. De verdachte was niet alleen niet op de hoogte van de nieuw aangelegde fietsersoversteekplaats, maar ook niet van de nieuwe afslag naar rechts. Naar de mening van de raadsman had de verdachte derhalve niet hoeven verwachten dat er (zwakke) verkeersdeelnemers de weg over zouden steken.
Daarnaast blijkt uit de contra-expertise dat de door de verdachte gereden snelheid lager heeft gelegen dan de in eerste instantie vastgestelde snelheid van tussen de 130 km/u en 138 km/u,te weten tussen de 116 km/u en 126 km/u.
Ten aanzien van het bestanddeel roekeloosheid verwijst de raadsman voorts naar hetgeen de rechtbank in het vonnis heeft overwogen.
Oordeel van het hof
Gereden snelheid
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van de Technische- en Ongevallendienst van de politie Rotterdam-Rijnmond van 21 april 2010. In het proces-verbaal staat beschreven welke remsporen zijn aangetroffen. In de remsporen zijn twee onderbrekingen aangetroffen. Bij de eerste onderbreking zou het slachtoffer op de auto van de verdachte hebben gelegen. Dit verhoogde de neerwaartse druk op de banden, waardoor de banden op dat moment niet of minder aftekenden. Tijdens deze onderbreking is er wel geremd.
Bij de tweede onderbreking zou het linkervoorwiel een trottoirband hebben geraakt, waardoor de band zich niet op het wegdek heeft afgetekend. Er is wel sprake geweest van remvertraging, maar niet is vast te stellen hoe hoog deze was. Bij het berekenen van de gereden snelheid is geen rekening gehouden met de energie die verloren is gegaan in de botsing met de fietser, de trottoirband en de tweede onderbreking. Geconcludeerd wordt dat de verdachte heeft gereden met een snelheid die heeft gelegen tussen 130 km/u en 138 km/u.
Op grond van deze conclusie heeft op verzoek van de verdediging een contra-expertise plaatsgevonden. Deze is uitgevoerd door Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse. In een rapport van 8 december 2010 wordt geconcludeerd dat het slachtoffer bij de eerste onderbreking niet op de auto heeft gelegen, nu er sprake was van een deels schampbotsing. Er kan daarom niet worden gesproken van een aanmerkelijke neerwaartse druk over een afstand van 13 meter. Bij de eerste onderbreking dient ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte zijn rem kort heeft losgelaten en daarna weer heeft ingetrapt. In het rapport staat voorts vermeld dat bij de tweede onderbreking sprake is geweest van een geblokkeerde remming van het linkervoorwiel nadat deze in aanraking was gekomen met de trottoirband. Deze gegevens dienen als correctie in de berekening van de snelheid te worden meegenomen. Op grond van vorenstaande wordt geconcludeerd dat de verdachte heeft gereden met een snelheid die heeft gelegen tussen 116 km/u en 126 km/u.
In een aanvullend proces-verbaal van de hiervoor genoemde Technische- en Ongevallendienst van 10 januari 2011 staat beschreven dat de fietser in de flank is aangereden. Gelet op de schade aan de auto is de fietser met de voorbumper, de motorkap, de A-stijl, de voorruit en het dak in aanrakingen gekomen. Er is derhalve wel degelijk sprake geweest van neerwaartse druk. Gelet op de reactiesnelheid is het zeer onwaarschijnlijk dat de verdachte tijdens deze onderbreking zijn rem los heeft gelaten en daarna weer heeft ingetrapt. De onderbreking kan derhalve worden meegenomen bij het berekenen van de snelheid. Voorts staat in dit proces-verbaal vermeld dat een remvertraging met betrekking tot de tweede onderbreking niet kan worden vastgesteld en dat een correctie van 1 meter per seconde in verband met een remvertraging door een lek/blokkerend linker voorwiel reëel is. Op grond van vorenstaande wordt geconcludeerd dat de verdachte heeft gereden met een snelheid die heeft gelegen tussen 128 km/u en 137 km/u.
Op basis van voornoemde deskundigenberichten kan het hof niet vaststellen met welke snelheid de verdachte precies heeft gereden ten tijde van het ongeval. Wel staat vast dat deze snelheid ten minste 116 km/u heeft bedragen.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Het hof heeft, naast de gereden snelheid, de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
De verdachte is op de Groene Kruisweg, alwaar hij bekend was, zonder snelheid te verminderen de kruising tussen de Groene Kruisweg en het parkeerterrein van een aldaar gelegen bioscoop genaderd. Het was op dat moment duister. Twee lichtmasten van de openbare straatverlichting straalden op dat moment geen licht uit en het zicht op de kruising was beperkt. Er waren geen verkeerslichten aanwezig. De verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer], dat op een fietsersoversteekplaats de door de verdachte bereden rijbaan over stak, te laat opgemerkt en heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen om een aanrijding met het slachtoffer te voorkomen. Het slachtoffer is aan haar bij de aanrijding opgelopen letsel overleden.
Bij de beoordeling van het verwijt dat dit verkeerson-geval aan de schuld van de verdachte te wijten is in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dient vooropgesteld te worden dat het moet gaan om een minstens aanmerkelijke onvoorzichtigheid die de verdachte moet kunnen worden verweten. Volgens vaste rechtspraak komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van de verkeersfout de schuld in de zin van dit artikel kan worden afgeleid.
Als schuld in de zin van artikel 6 van de WVW bestaat uit roekeloosheid gelden ingevolge de wet hogere maximumstraffen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij roekeloosheid sprake moet zijn van 'een of meer gedragingen van de dader [...] die erop duiden dat door hem welbewust onaanvaardbare risico's zijn genomen', van 'bewustheid van het risico van ernstige gevolgen, waarbij op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat deze risico's zich niet zullen realiseren'.
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte welbewust risico's heeft genomen en deze risico's zeer lichtzinnig uitgesloten heeft geacht. Dit blijkt niet uit de verklaringen van de verdachte noch uit zijn verkeersgedrag onder de vastgestelde omstandigheden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat van de kruising waar het ongeval plaats heeft gevonden een herinrichting heeft plaatsgevonden en dat deze, door omstandigheden, zonder verkeerslichten is opgeleverd en dat waarschuwingsborden ontbraken.
De verdachte heeft verklaard dat hij eerder wegwerkzaamheden heeft waargenomen, maar dat hij ten tijde van het ongeval niet op de hoogte was van de gewijzigde verkeerssituatie, waaronder de aangelegde fietsersoversteekplaats die er voorheen - op de eerder bestaande t-splitsing - niet was.
Voorts kan op grond van de stukken worden vastgesteld dat de kruising weliswaar verlicht was, maar dat juist ter plaatse van die fietsersoversteekplaats twee lichtmasten niet werkten.
De verdachte zal derhalve van het bestanddeel roekeloosheid worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte onder voormelde omstandigheden wel kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte EUR 10.000,- zal storten op bankrekeningnummer 2774 ten name van Slachtofferhulp Nederland. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, gevorderd en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd vijf jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tot slot heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto gevorderd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit.
De verdachte heeft met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan gereden en is zonder zijn snelheid te minderen een kruising genaderd. Het slachtoffer en haar vriendin waren op dat moment doende fietsend de kruising over te steken. De verdachte heeft de fietsers te laat opgemerkt en is, omdat hij door zijn hoge snelheid zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen, tegen één van de fietsers aangereden. Het slachtoffer is ten gevolge van deze aanrijding overleden.
Door het handelen van de verdachte is groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie, partner en naaste omgeving van het nog jonge slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting door de moeder van het slachtoffer afgelegde verklaring.
Daarnaast heeft het ongeval een grote impact gehad op degenen die daarvan getuige zijn geweest en brengt een dergelijk delict in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen.
Voorts heeft het hof in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen in verband met overschrijding van de maximum snelheid.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 30 juli 2010.
Het hof houdt er ten gunste van de verdachte rekening mee dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ervan blijk heeft gegeven dat hij de ernst van het feit en het door hem toegebrachte leed inziet én dat hij hieronder sinds het ongeval zeer gebukt gaat, alsmede dat hij daadwerkelijk ruim 6 weken in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Nu het hof - anders dan de advocaat-generaal - voorts niet bewezen acht dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld komt het hof tot een relevant minder zware strafoplegging dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Evenals de rechtbank realiseert het hof zich dat waarschijnlijk geen enkele straf het leed van de nabestaanden zal kunnen verzachten. Het hof heeft bij de strafoplegging getracht een evenwicht te vinden tussen het onpeilbare verdriet van de nabestaanden enerzijds en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de
verdachte anderzijds.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat, mede gelet dus op de reeds ondergane voorlopige hechtenis, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof de verdachte tevens een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen.
Naar het oordeel van het hof is een ontzegging voor de duur van vier jaren in beginsel passend en geboden. Gelet echter op de verklaring van de verdachte dat hij - ondanks het feit dat hij zijn rijbewijs formeel al bijna een jaar terug heeft - sinds het ongeval geen motorrijtuig meer heeft bestuurd, zal het hof met de oplegging van een ontzegging van na te melden duur volstaan.
Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven auto, merk Honda, type Civic, kenteken 28-HGZ-1, vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, en volgens opgave van de verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het primair bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een auto, merk Honda, type Civic, kenteken 28-HGZ-1.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. I.P.A. van Engelen,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 februari 2012.