GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel
Rolnummer rechtbank : 364735 / KG ZA 10-1017
arrest d.d. 7 februari 2012
Anesthesiegroep Anesthesia and Intensive Care Services B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante in het principale appel,
geïntimeerde in het incidentele appel
hierna te noemen: AIC,
advocaat: mr. R. Küçükünal te Rotterdam,
1. Parkkliniek B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. Stichting Park Medisch Centrum,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerden in het principale appel,
appellanten in het incidentele appel,
hierna tezamen te noemen: Park,
advocaat: mr. J.W. Loman te 's-Gravenhage.
Bij exploot van 28 december 2010 is AIC in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 30 november 2010. Bij memorie van grieven (met producties) heeft AIC drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel (met producties) heeft Park de grieven bestreden en twee incidentele grieven aangevoerd. Laatstgenoemde grieven zijn door AIC bestreden bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis onder 2. vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Park exploiteert een (esthetisch) medisch centrum in de private sector. Park en AIC hebben op 8 mei 2009 een samenwerkingsovereenkomst (verder: de samenwerkingsovereenkomst) ondertekend op grond waarvan AIC anesthesiologen bij Park detacheerde.
2.2 In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
1. Het uurtarief is bij het aangaan van deze overeenkomst op € 150,-- (geen BTW) gesteld. (…)
2. Het vastgestelde uurtarief geldt per gewerkte c.q. aanwezige uren, waarbij dient te gelden dat 30 minuten voor aankomst van de eerste patiënt op de OK tot 30 minuten na het verlaten van de laatste patiënt van de OK wordt aangemerkt als gewerkte c.q. aanwezige uren.
(…)
Artikel 3 Duur en inhoud werkzaamheden
(…)
2. Parkkliniek/Park MC verbindt zich door middel van het ondertekenen van deze overeenkomst de eerste zes maanden na aanvang van deze overeenkomst, derhalve in de periode van 1 maart 2009 tot 1 september 2009, aan AIC B.V. een minimum van 6 werkuren per dag te garanderen. Na 1 september 2009 zal het aantal gegarandeerde uren blijvend minimaal 8 werkuren per dag bedragen voor de toegewezen dagen.(…)
3. Per direct zijn er minimaal drie werkdagen per week gegarandeerd toebedeeld aan AIC B.V. Mochten de dagen en/of uren waarop geopereerd wordt en daarvoor anesthesiologische zorg nodig is op enig moment worden uitgebreid en/of vermeerderd (…)dan zal de bezetting slechts via AIC B.V. verlopen.
7. Alle aanstellingen van anesthesiologen, behoudens de anesthesiologen van het Europe Pain Center op de dagen dat zij pijn behandelen, zullen na 1 maart 2009 via AIC B.V. verlopen en zal zonder schriftelijke toestemming van AIC B.V. door Parkkliniek/Park MC niet anders worden gehandeld.
Artikel 5 Vertrouwelijkheid
1. Partijen zullen strikte vertrouwelijkheid in acht nemen ten aanzien van de informatie over elkaars organisatie, de diensten en de (gegevens)bestanden en alles wat een partij als vertrouwelijk beschouwt en zodanig kenbaar maakt aan de andere partij(…)"
2.3 In de loop van 2010 is tussen partijen verschil van inzicht ontstaan over de wijze waarop AIC invulling gaf/diende te geven aan de overeenkomst. Het geschil betrof onder meer de vraag of AIC recht had op betaling van de in artikel 3 garandeerde uren in de situatie dat een operatie op het laatste moment werd afgezegd. Bij Park ontstonden ook irritaties over het optreden van [X], anesthesioloog en directeur/groot aandeelhouder van AIC. AIC op haar beurt nam Park onder meer kwalijk dat zij [A], een van de door haar bij Park ingezette anesthesiologen (verder: [A]), heeft voorgesteld om zonder tussenkomst van AIC bij haar in dienst te treden.
2.4 Bij inleidende dagvaarding vorderde AIC – zakelijk weergegeven –
I. Park hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan AIC van een bedrag van € 6.000,--, wegens door haar uitgebrachte facturen over de maanden juli en augustus 2010, vermeerderd met rente;
II. Park te bevelen haar betalingsverplichtingen jegens AIC vanaf september 2010 op de gebruikelijke wijze zorgvuldig en stipt na te komen;
III. Park hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan AIC van een bedrag van € 50.000,--, vermeerderd met rente wegens geleden schade door schending van de op Park rustende geheimhoudingsplicht;
IV. Park te bevelen alle bepalingen uit de samenwerkingsovereenkomst stipt na te leven op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van Park in de proceskosten.
2.3 Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter Park veroordeeld tot betaling aan AIC van een bedrag van € 6.000,-- wegens gefactureerde uren over de maanden juli en augustus 2010 en Park bevolen haar betalingsverplichtingen voor wat de betreft de ten aanzien van 2 en 3 september 2010 opgemaakte facturen na te komen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog daartoe dat het bij de beoordeling van de vorderingen I en II ging om de uitleg van artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst, welke dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde Haviltexmaatstaf. De voorzieningenrechter constateerde dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan waar het gaat om hetgeen zij met het maken van de afspraak hebben beoogd, maar dat een redelijke toepassing van de afspraken met zich brengt dat zoals door AIC gevorderd niet gewerkte dagen die niet tenminste een week tevoren zijn geannuleerd, voor vergoeding in aanmerking komen. Het restitutierisico blijft aldus aanvaardbaar. De vordering onder II achtte de voorzieningenrechter te ongeclausuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen. De voorzieningenrechter achtte aannemelijk dat Park – in een gesprek met [A] – artikel 5, lid 1 juncto artikel 3, lid 7 van de samenwerkingsovereenkomst had geschonden. Het gevorderde onder III werd desalniettemin afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing van de gestelde schade. Voor een veroordeling als bedoeld onder IV zag de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat – gelet op uitlatingen van Park ter zitting – herhaling van de overtredingen niet was te vrezen. De proceskosten werden gecompenseerd.
2.4 Bij e-mailbericht van 22 maart 2011 heeft Park de samenwerkingsovereenkomst per 1 mei 2011 buitengerechtelijk ontbonden.
2.5 AIC heeft zich niet bij de ontbinding neergelegd, zij heeft Park opnieuw gedagvaard en zowel in kort geding als in een bodemprocedure, (onder meer) nakoming van de samenwerkingsovereenkomst gevorderd.
3.1 In de onderhavige kort gedingprocedure vordert AIC in het principale appel – na wijziging van eis – de vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoen
de
I. Park hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan AIC van een bedrag van € 12.600,--, wegens abusievelijk niet in rekening gebrachte gegarandeerde bedragen, dan wel de niet betaalde factuur van 2 november 2010, vermeerderd met rente;
II. Park hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 75.000,-- wegens (hernieuwde) overtreding van de artikelen 3.3 en 3.7 van de samenwerkingsovereenkomst;
III. Park te bevelen alle bepalingen uit de samenwerkingsovereenkomst stipt na te leven op straffe van een dwangsom,
met veroordeling van Park in de proceskosten.
3.2 In het incidenteel appel vordert Park de vernietiging van het bestreden vonnis van de rechtbank en opnieuw rechtdoende de (volledige) afwijzing van de vorderingen van AIC en de veroordeling van AIC tot terugbetaling aan haar van het ter uitvoering van het bestreden vonnis betaalde bedrag van € 8.400,--, vermeerderd met rente en met veroordeling van Park in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten.
3.3 De eerste incidentele grief is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat is voldaan aan het voor toewijzing van een voorlopige voorziening benodigde spoedeisende belang.
3.4 Deze grief slaagt niet, omdat het hof is van oordeel is dat de voorzieningenrechter in overweging 4.2 en 4.3 de juiste afweging heeft gemaakt ten aanzien van het spoedeisende belang en dit spoedeisend belang ook thans op dezelfde wijze aanwezig acht.
3.5 De eerste principale en de tweede incidentele grief zijn gericht tegen de door de voorzieningenrechter gegeven redelijke uitleg van artikel 3, lid 2 en 3 van de samenwerkingsovereenkomst. AIC is van mening dat de tekst van de overeenkomst duidelijk is en welbewust – na controle daarvan door rechtsbijstandverleners – is overeengekomen. Het enkele feit dat AIC abusievelijk heeft nagelaten over enkele weken de drie gegarandeerde dagen per week in rekening te brengen, kan er daarom niet toe leiden dat zij haar recht daarop heeft prijsgegeven, aldus AIC. Park daarentegen is van mening dat uit artikel 2.2 van de samenwerkingsovereenkomst volgt, dat zij alleen een vergoeding verschuldigd is over daadwerkelijk gewerkte dagen/uren. Deze systematiek zou bij aanvang van de samenwerking tussen [Z], [Y] en [X] zijn besproken, terwijl aanvankelijk ook volgens deze systematiek is gefactureerd.
3.6 Het hof overweegt dat – anders dan AIC kennelijk meent – de vraag hoe de samenwerking is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van het schriftelijk contract, maar dat – zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen – uitleg daarvan dient plaats te vinden aan de hand van de zogenoemde Haviltexmaatstaf. Nu i) partijen van mening verschillen over hetgeen partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs op grond van de in geding zijnde bepalingen samenwerkingsovereenkomst mochten verwachten en daartoe verschillende feiten stellen, ii) er inmiddels een bodemzaak loopt over deze kwestie en iii) de uitleg van de voorzieningenrechter weliswaar niet onredelijk voorkomt, maar bij geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is, ziet het hof geen aanleiding in deze kwestie een andere voorziening te treffen dan reeds in eerste aanleg is gegeven. Dit betekent dat zowel de eerste principale als de tweede incidentele grief falen.
3.7 Met de tweede principale grief komt AIC op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij de door haar als gevolg van de schending van de samenwerkingsovereenkomst geleden schade onvoldoende heeft onderbouwd.
3.8 Ook deze grief slaagt niet, nu AIC ook in hoger beroep heeft nagelaten de door haar gestelde schade nader te onderbouwen. De enkele stelling dat schade is geleden is niet voldoende om tot toekenning van enig voorschot over te gaan.
3.9 De derde principale grief is gericht tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat niet te verwachten is dat Park opnieuw de samenwerkingsovereenkomst zal overtreden. AIC stelt dat Park ook na het vonnis in eerste aanleg is doorgegaan met het schenden van de geheimhoudingsplicht en de exclusiviteitplicht. AIC vordert daarom dat Park wordt bevolen alle bepalingen uit de samenwerkingsovereenkomst stipt na te leven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.9 Daargelaten dat op dit moment niet met voldoende zekerheid valt vast te stellen in hoeverre Park nog aan de diverse bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst is gebonden (Park heeft de samenwerkingsovereenkomst immers per 1 mei 2011 buitengerechtelijk ontbonden, over de vraag of dit terecht was strijden partijen nog in de bodemprocedure) is het hof van oordeel dat uit het dossier naar voren komt dat de verhouding tussen partijen inmiddels zo is vertroebeld, dat een veroordeling tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst naar het oordeel van het hof niet verantwoord zou zijn, althans dat een dergelijke voorziening in kort geding niet is aangewezen. Bij verdere bespreking van de grief heeft AIC daarom geen belang.
3.10 Aan het bewijsaanbod van AIC gaat het hof voorbij, nu daarvoor in dit kort geding geen plaats is.
3.11 Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. AIC zal worden veroordeeld in de kosten van het principale beroep, Park in die van het incidentele beroep, waaronder begrepen de (nog te maken) nakosten waarvoor onderstaande veroordeling een executoriale titel geeft (HR 19 maart 2010, LJN BL1116). Ingevolge artikel 237, derde lid Rv blijft de vaststelling van de proceskosten door het hof in dit arrest beperkt tot de vóór de uitspraak gemaakte kosten. Voor afwijking van het liquidatietarief, zoals door Park gevorderd, ziet het hof geen aanleiding.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 30 november 2010;
- veroordeelt AIC in de kosten van het geding, aan de zijde van Park tot op heden begroot op € 1.769 aan griffierecht en € 1.631,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt Park in de kosten van het geding, aan de zijde van AIC tot op heden begroot op € 815,50 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, M.A.F. Tan-de Sonnaville en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2012 in aanwezigheid van de griffier.