ECLI:NL:GHSGR:2012:BV2896

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00549
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot zelfstandigenaftrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De Inspecteur had de aanslag aanvankelijk opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.196, maar na bezwaar was dit verlaagd naar € 33.384. Belanghebbende stelde in hoger beroep dat hij recht had op de zelfstandigenaftrek van € 8.526, wat zou leiden tot een belastbaar inkomen van € 24.858.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 december 2011, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende niet. Het Hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij voldeed aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek. Het Hof concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd, maar dat de Inspecteur, na nadere informatie van belanghebbende, het standpunt had ingenomen dat het belastbare inkomen moest worden verlaagd naar € 24.858.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, verlaagde de aanslag tot € 24.858, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 150. Tevens werd de Inspecteur gelast het griffierecht van in totaal € 152 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-10/00549
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 27 januari 2012
in het geding tussen:
[X] te [Z], belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Haaglanden (kantoor [P]), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de (mondelinge) uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 juni 2010, nummer AWB 09/6870 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.196.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen de heffing gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.384.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 41 is geheven.
1.4. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 111 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 december 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbende die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 27 september 2011, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip voor de zitting is uitgenodigd, is niet verschenen. Direct voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft hij bij faxbericht meegedeeld dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn. Om uitstel van de mondelinge behandeling heeft hij niet verzocht. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk te achten, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende drijft in het onderhavige jaar een onderneming. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit de uitoefening van een sportschool, de handel in sportartikelen en sportmaterialen en de advisering op het gebied van sport- en businessdevelopment.
3.2. De onderwerpelijke aanslag is naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek opgelegd en, bij uitspraak op bezwaar, verminderd. Het controlerapport is van 30 maart 2009.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft met betrekking tot het beroep van belanghebbende overwogen:
”(…)
3.5 [Belanghebbende] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Ter zitting heeft [belanghebbende] zich nader op het standpunt gesteld dat alleen in geschil is of hij recht heeft op de zelfstandigenaftrek van € 8.526. [Belanghebbende] concludeert - naar de rechtbank begrijpt - uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een, berekend naar een verzamelinkomen van € 33.384 -/- € 8.526 = € 24.858. [De Inspecteur] concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.6 De bewijslast of aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek wordt voldaan ligt bij [belanghebbende]. In geding heeft [belanghebbende] een urenstaat overgelegd waarop onder meer is vermeld dat hij in 2004 1.574 uren in zijn onderneming heeft gewerkt. Ter onderbouwing van hetgeen op de urenstaat is vermeld heeft [belanghebbende] aangevoerd dat hij dagelijks in de sportschool aanwezig is, nooit op vakantie gaat en in de weekenden regelmatig op reis gaat met leerlingen die aan buitenlandse wedstrijden meedoen. [Belanghebbende] heeft zijn stellingen niet met andere bescheiden gestaafd en ook geen stukken overgelegd waarmee de urenstaat op juistheid kan worden getoetst. Ook de aanwezigheidslijsten, waarover [belanghebbende] zegt te beschikken, heeft hij niet overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende], met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd, onvoldoende aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek is voldaan. Het gelijk is aan [de Inspecteur].
3.7 Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
(…)”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de rechtbank, gelet op de voor haar voorhanden zijnde gegevens, op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Naar aanleiding van de door belanghebbende in hoger beroep verstrekte nadere informatie heeft de Inspecteur alsnog het standpunt ingenomen dat het belastbare inkomen uit werk en woning in verband met het toepassen van de zelfstandigen- en startersaftrek moet worden verlaagd naar € 24.858. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel verder niets aangevoerd op grond waarvan de conclusie is gerechtvaardigd dat het belastbare inkomen op een lager bedrag moet worden vastgesteld.
6.2. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar ’s Hofs oordeel, tegenover de betwisting door de Inspecteur, ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan anders, formeel of inhoudelijk, over het hoger beroep moet worden geoordeeld.
6.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast - voor zover nodig in goede justitie - op € 150. Voor een hogere of andere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. De door belanghebbende verstrekte informatie bevat onvoldoende concrete gegevens die het toekennen van een hogere vergoeding voor proceskosten dan wel een vergoeding voor andere kosten rechtvaardigen.
7.2. Aan belanghebbende dient het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 41 alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.858 onder dienovereenkomstige aanpassing van de beschikking inzake de heffingsrente;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 150; en
- gelast de Inspecteur het voor deze zaak in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 27 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.