ECLI:NL:GHSGR:2012:BV1480

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
MHD 200.083.255
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonbetalingsverplichting en arbeidsongeschiktheid in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante], werkzaam als operational manager bij OCEANWIDE MARINE SERVICES B.V. (OMS), tegen haar werkgever. De kern van het geschil betreft de loonbetalingsverplichting van OMS na de ziekmelding van [appellante] op 27 september 2010, waarbij zij aangaf dat er een onwerkbare situatie was ontstaan door een gebrek aan vertrouwen in de werkwijze van haar leidinggevende, [Y.]. Na haar ziekmelding heeft OMS haar loonbetalingen stopgezet, met de stelling dat [appellante] haar re-integratie zou belemmeren door geen mondeling contact met hen te onderhouden. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat [appellante] vanaf 1 november 2010 arbeidsongeschikt was en recht had op doorbetaling van loon, tenzij er omstandigheden waren die dit zouden uitsluiten volgens artikel 7:629 lid 3 BW. Het hof heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of [appellante] haar re-integratie daadwerkelijk heeft belemmerd door het afhouden van mondeling contact. Het hof concludeert dat OMS ten onrechte de arbeidsongeschiktheid van [appellante] in twijfel heeft getrokken, en dat zij niet kon worden verweten dat zij niet op uitnodigingen tot gesprek inging, gezien de omstandigheden en de diagnose van haar huisarts en bedrijfsarts. Het hof heeft OMS veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon van [appellante] van 3 december 2010 tot 4 februari 2011, vermeerderd met wettelijke verhogingen, en heeft de proceskosten ten laste van OMS gesteld. De uitspraak is gedaan op 17 januari 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector civiel recht
zaaknummer MHD 200.083.255
arrest van de achtste kamer van 17 januari 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. B.H. Vader,
tegen:
OCEANWIDE MARINE SERVICES B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. van de Vrugt,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg gewezen vonnis in kort geding van 24 januari 2011 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - OMS - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 212932/10-80)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van producties één grief aangevoerd en geconcludeerd, zoals in de appeldagvaarding aangegeven, tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van de vordering van [appellante], voor zover nog niet toegewezen, met veroordeling van OMS in de kosten van deze procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft OMS onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3. Vervolgens hebben beide partijen schriftelijke pleitnotities overgelegd.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. [appellante], geboren op [geboortedatum] 1971, is vanaf 1 mei 2002 in dienst van OMS in de functie van operational manager. Zij genoot laatstelijk een maandsalaris van € 3.325,-- bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
4.1.2. Op 26 september 2010 (productie 8 bij productie 1 bij memorie van antwoord) bericht de heer [Y.], directeur van OMS (hierna: [Y.]), aan [appellante] per e-mail onder meer dat zij hem als haar direct leidinggevende volledig heeft gepasseerd, hetgeen voor hem absoluut intolerant is, alsmede dat zij zaken voor hem heeft verzwegen.
4.1.3. Op 27 september 2010 stuurt [appellante] aan [Y.], die op dat moment zelf door ziekte afwezig is een e-mail (productie 9 bij productie 1 bij memorie van antwoord). Deze e-mail eindigt als volgt:
“(…)
Dat wij een gesprek hebben over verdere samenwerking, wanneer je weer op kantoor bent, lijkt mij essentieel. Het is overduidelijk dat wij geen vertrouwen hebben in elkaars werkwijze.
Hopelijk kunnen wij dat in gesprek wegnemen.
Door dit dreigement (laatste waarschuwing) is er een situatie ontstaan waarin geen fouten gemaakt mogen worden.
Deze situatie is niet langer werkbaar en daarom meld ik mij voorlopig ziek.
(…)”
4.1.4 Op 28 september 2010 stelt de huisarts van [appellante], de heer [Z.], blijkens het bij de inleidende dagvaarding gevoegde “Overzicht journaalregels” bij [appellante] de diagnose ‘burn out’ en schrijft medicatie voor.
4.1.5. Bij brief van 29 september 2010 (productie 11 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [Y.] aan [appellante] onder meer als volgt:
“(…)
Afgelopen maandag heb jij je ziek gemeld omdat je vindt dat ik jou door mijn email te veel onder druk hebt gezet. Dat betreur ik ten zeerste omdat het geenszins mijn bedoeling is om je “een laatste kans” te geven of een boodschap mee te geven met vergelijkbare strekking. Ik vind het jammer dat je het zo geïnterpreteerd hebt. Jouw ziekmelding is wat mij betreft onnodig.
Mijn email is dus niet zoals jij dat opvat een dreigement. Het is een uitleg dat het voor mij als directeur van OMS van belang is om te weten wat er in het bedrijf speelt. Ik wil en moet mijn verantwoordelijkheid nemen;dat is nu eenmaal mijn positie binnen het bedrijf. OMS heeft meer dan ooit leiding en sturing nodig mede gezien de resultaten van de afgelopen jaren.
(…)
Op dit moment heb reageer je niet op je telefoon en vernamen wij van derden dat je niet reageert op je mail. (…)
Ik zou je toch willen vragen om contact met me op te nemen zodat we samen kunnen proberen de onduidelijkheden uit de lucht te nemen. Ik zal je uitleg geven op jouw argumenten en het lijkt me goed dat jij dan ook duidelijk maakt wat jij als dreigement ziet.
Zou je me kunnen bellen om een afspraak te maken?
(…)”
4.1.6. Bij e-mail van 7 oktober 2010 (productie 12 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [Y.] aan [appellante]:
“(…)
Jij hebt je op 27 september per e-mail voorlopig ziek gemeld. Als reden voor de ziekmelding heb je aangegeven dat er een situatie is ontstaan die niet langer werkzaam is. Ik heb op 29 september jl. hierop gereageerd en aangegeven dat een ziekmelding niet nodig is en jou uitgenodigd voor een gesprek.
Ondanks mijn uitdrukkelijke verzoek daartoe heb je geen contact met mij opgenomen en ben je ook telefonisch en per e-mail niet bereikbaar.
Sinds mijn benoeming tot statutair directeur ben jij meerdere malen, zowel mondeling als schriftelijk, door mij aangesproken op jouw gedrag en met name op het feit dat ook jij redelijke opdrachten en instructies van jouw leidinggevende dient op te volgen. Als jij daar nogmaals door mij op wordt aangesproken, beschouw je dat als een dreigement en tevens een valide reden voor een “voorlopige” ziekmelding.
Ik heb dan ook ernstige twijfels of jij wel arbeidsongeschiktheid bent ten gevolge van een ziekte of gebrek. Ik zal de bedrijfsarts opdracht geven om dit objectief medisch vast te stellen. Indien blijkt dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de wet geen sprake is, ben je ongeoorloofd afwezig (geweest) en zullen andere maatregelen moeten worden getroffen.
In beide gevallen, arbeidsongeschikt of niet, ben jij als goed werknemer verplicht om te blijven communiceren met jouw werkgever, redelijke instructies op te volgen en je te houden aan de binnen de onderneming geldende voorschriften. Ik verwacht dan ook van jou dat je vóór 9 oktober contact met mij opneemt zodat we bestaande onduidelijkheden kunnen wegnemen en concrete afspraken kunnen maken.
En om terug te komen op jouw vraag of ik ziek ben of volledig aan de slag: zelfs als je ziek bent kun je vaak nog werken, mits rekening wordt gehouden met bestaande medische beperkingen. Ondanks mijn ziekte werk ik, maar dan vanuit huis, vandaar mijn duidelijke instructie om elke e-mail (verzonden en ontvangen) in cc naar mij door te sturen zodat ik op de hoogte blijf van wat er gebeurt.
(…)”
4.1.7. Op 8, 11 en 12 oktober 2010 is er telefonisch en per e-mail contact geweest tussen [Y.] en de advocaat van [appellante] (zie producties 13 en 15 bij productie 1 bij memorie van antwoord) over het inschakelen van een bedrijfsarts en het niet thuis aanwezig zijn van [appellante] bij een ziektecontrole op 11 oktober 2010.
4.1.8. Op 12 oktober 2010 (productie 16 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [appellante] aan [Y.] als volgt:
“(…)
Hierbij wil ik je nogmaals laten weten dat ik nog steeds ziek ben en momenteel niet in staat ben je mondeling te woord te staan.
Ik wil je ook laten weten dat ik onmiddellijk na mijn eerste ziektemelding op 27 september mijn huisarts bezocht heb en dat die een “burn-out” geconstateerd heeft.
Daarom zou ik ook zo snel mogelijk een gesprek met de `bedrijfsarts` willen hebben.
Wil je aan mij laten weten wie de bedrijfsarts is zodat ik een afspraak kan maken?
(…)”
4.1.9. Op 12 oktober 2010 verwijst de huisarts [appellante] voor een specialistische behandeling door naar een psycholoog.
4.1.10. Op 18 oktober 2010 bezoekt [appellante] het spreekuur van mevrouw [A.], bedrijfsarts, psycholoog. Deze schrijft bij brief van dezelfde datum aan OMS (onder meer productie bij inleidende dagvaarding) dat [appellante] arbeidsongeschikt is op grond van ziekte en/of gebrek, dat zij de diagnose van de huisarts ondersteunt en dat er op dat moment geen arbeidsmogelijkheden zijn (onder meer productie bij inleidende dagvaarding). Voorts schrijft mevrouw van [A.]:
“(…)
Om het herstel/de re-integratie te bespoedigen adviseer ik het inschakelen van een mediator. Ook is het van belang een time-out van 2 weken in te lassen, zodat ze voor zichzelf het een en ander op een rijtje kan zetten en een start kan maken met de behandeling bij de specialist. Dit betekent, dat het van belang is om in deze 2 weken geen contact met haar op te nemen.
Mijn advies is, om voordat er met re-integratie gestart kan worden, een mediator ingezet wordt, om de bemiddelen in de vertroebelde arbeidsrelatie.
(…)”
4.1.11. Bij e-mail van 26 oktober 2010 (productie 19 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [Y.] aan [appellante] onder meer als volgt:
“(…)
Wij hebben inmiddels de terugkoppeling van de bedrijfsarts ontvangen. Wij hebben besloten om het advies voor een time-out periode en mediation niet op te volgen omdat dit niet in overeenstemming is met de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten. Wij hebben daarnaast nog steeds oprecht twijfels bij de vraag of jij wel arbeidsongeschikt bent als rechtstreeks en naar objectief medische maatstaven te meten gevolg van een ziekte of gebrek. Zoals gezegd, dien jij, arbeidsongeschikt of niet, te blijven communiceren met ons. Wij roepen je voor de laatste maal op, en voorzover nodig sommeren wij je, om op Donderdag 28 oktober 2010 om 15.00 uur te verschijnen op ons kantoor aan de [vestigingsadres] te [kantoorplaats] om de door jou als zodanig ervaren vertroebelde arbeidsrelatie te bespreken.
(…)”
4.1.12. Bij brief van 1 november 2010 (onder meer productie bij inleidende dagvaarding) schrijft [Y.] aan [appellante] als volgt:
“(…)
Op 26 oktober jl. hebben wij je voor de laatste maal opgeroepen voor een gesprek en wel op donderdag 28 oktober 2010 om 15.00 uur. Per aangetekende brief heb jij ons laten weten dat deze oproep ontoelaatbaar is en jij daar geen gevolg aan zult geven.
Feit is en blijft dat jij je als reactie op mijn e-mail van 26 september 2010 “voorlopig” hebt ziek gemeld. Voor ons staat vast dat jouw ziekmelding een directe reactie is op deze e-mail. Voor ons is het uiterst onwaarschijnlijk respectievelijk onmogelijk dat een dergelijke e-mail zo veel medische beperkingen geeft dat gesproken kan worden van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek.
Dit gegeven én om te voorkomen dat jij jouw klachten verder zou medicaliseren, heeft ons doen besluiten om je te vragen om contact met mij op te nemen om met elkaar te praten over de door jou ervaren dreigementen. Ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe heb je geen contact met mij opgenomen en ben je ook telefonisch en per e-mail niet bereikbaar. Ik heb je dan ook op 7 oktober laten weten dat ik ernstige twijfels heb of jij wel arbeidsongeschikt bent ten gevolge van een ziekte of gebrek maar dat je, arbeidsongeschikt of niet, met mij moet blijven communiceren.
Ik heb tevens aangegeven dat ik verwacht dat jij voor 9 oktober contact met mij zou opnemen zodat we de bestaande onduidelijkheden kunnen wegnemen en concrete afspraken kunnen maken. Niet jij maar jouw advocaat neemt vervolgens contact op die eerst het oordeel van de bedrijfsarts wilde afwachten. Aan hem hebben wij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat jouw “voorlopige” ziekmelding eerder een reactie is op iets wat jou niet bevalt dan dat van arbeidsongeschiktheid in de zin van de wet kan worden gesproken. Ook in deze reactie hebben wij benadrukt dat, arbeidsongeschikt of niet, jij moet blijven communiceren met jouw werkgever en je niet moet verschuilen achter ziekmeldingen, advocaten etc. Ik heb jou dan nogmaals uitgenodigd voor een open gesprek. Van jouw advocaat heb ik sindsdien niets meer vernomen.
Op 12 oktober heb ik jou dan ook zelf uitgenodigd en wel voor een gesprek op 14 oktober a.s. om 15.00 uur waarbij ik heb herhaald dat rechtstreekse communicatie tussen een werkgever en een werknemer cruciaal is. Jij laat vervolgens per brief weten dat jij niet in staat bent om mij mondeling te woord te staan en verschijnt wederom niet op het gesprek. Ook mijn laatste oproep leg je naast je neer. Wij hebben jou nadrukkelijk te kennen gegeven dat en waarom wij het advies van de bedrijfsarts naast ons neerleggen. Als werkgever hebben wij onze eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van “ziekmeldingen” van werknemers en die verantwoordelijkheid nemen wij uitermate serieus. Een second opinion hebben wij daarvoor niet nodig. Wij hebben de Arbodienst/bedrijfsarts inmiddels aansprakelijk gesteld omdat die heeft gehandeld in strijd met de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten.
Jij blijft echter zonder deugdelijke grond weigeren om een gesprek aan te gaan om de door jou als zodanig ervaren vertroebelde arbeidsrelatie te bespreken. Zonder gesprek zal ook het door jou ervaren arbeidsconflict niet worden opgelost. Van enige bereidheid van jouw kant om het conflict op te lossen door een gesprek aan te gaan is niet gebleken. Voor ons zit er niets anders op dan met ingang van vandaag 1 november, alle loonbetalingen stop te zetten op grond van “geen arbeid, geen loon” dan wel, voorzover jij al arbeidsongeschikt zou zijn ten gevolge van een ziekte of gebrek, hetgeen wij betwisten, omdat jij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan redelijke voorschriften ten behoeve van jouw herstel en re-integratie. Wij zullen de loonbetalingen pas hervatten als jij met ons het gesprek aangaat. Indien jij blijft weigeren om een gesprek aan te gaan, kan dit tevens gevolgen hebben voor jouw dienstverband.
(…)”
4.1.13. Bij brief van 8 november 2010 van de bedrijfsarts/psycholoog mevrouw [A.] (productie bij brief van 11 januari 2011 van mr. B.H. Vader aan de voorzieningenrechter, sector kanton Middelburg) heeft deze aan de heer [B.] van OMS de probleemanalyse en het daaraan verbonden re-integratieadvies betreffende [appellante] toegezonden. De bij deze brief horende bijlage luidt, voorzover thans van belang als volgt:
“(…)
A. Probleemanalyse
(…)
Arbeidsmogelijkheden voor passend werk:
Momenteel zijn er geen mogelijkheden voor het verrichten van passende werkzaamheden/
B. Re-integratieadvies
(…)
Adviezen voor de direct leidinggevende of collega’s:
Streven naar oplossing van de vertroebelde arbeidsrelatie, d.m.v. inzet mediator.
Bij twijfel aan de arbeidsongeschiktheidsclaim van medewerker: deskundige oordeel aanvragen bij het UWV.
Interventievoorstel:
Inzet mediator. (…)”
4.1.14. Bij brief van 13 november 2010 schrijft de heer [C.], gezondheidspsycholoog aan de huisarts van [appellante], [Z.], betreffende [appellante] dat hij haar op 10 november 2010 heeft gezien voor een intakegesprek (onder meer productie bij brief d.d. 6 januari 2011 van mr. L. van de Vrugt aan de griffie van de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg). Voorts schrijft genoemde heer [C.], voor zover thans van belang, het volgende:
“(…)
Conclusie
Burn-out door werkgerelateerde stressoren bij een 39-jarige vrouw met perfectionistische persoonlijkheidstrekken.
(…)
Beleid
Kortdurende psychologische behandeling gericht op lichamelijk en mentaal conditieherstel, met aandacht voor persoonlijkheidskenmerken die decompensatie hebben beïnvloed (neiging tot zichzelf overeisen en loyaliteit).
(…)”
4.1.15. Bij e-mail van 25 november 2010 (productie 21 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [Y.] aan [appellante] naar aanleiding van de in rechtsoverweging 4.1.12 genoemde brief van 1 november 2010, voor zover thans van belang als volgt:
“(…)
Wij blijven het medisch oordeel van de bedrijfsarts betwisten en blijven ook van mening dat, arbeidsongeschikt of niet, jij met ons moet blijven communiceren. Dat er volgens jou sprake is van een vertroebelde arbeidsrelatie moge zo zijn, alleen met communiceren los je als zodanig ervaren problemen op. Een mediator is daar in dit stadium niet voor nodig.
Om een discussie over arbeidsongeschiktheid of niet voor eens en altijd uit te sluiten, hebben wij een onafhankelijke verzekeringsarts ingeschakeld die op basis van zijn eigen bevindingen en de beschikbare informatie een medisch oordeel gaat geven over de vraag of er sprake is van arbeidsongeschiktheid als rechtstreeks en naar medisch objectieve maatstaven gemeten gevolg van ziekte of gebrek. Jij bent bij deze uitgenodigd voor het spreekuur bij de heer dr. [D.], verzekeringsarts op maandag 29 november a.s. om 14.00 uur te [kantoorplaats]. (…)”
4.1.16. Bij brief van 29 november 2010 (productie 24 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft [Y.] aan [appellante] voor zover thans van belang als volgt:
“(…)
Wij hebben vernomen dat jij niet bent verschenen bij de afspraak waarvoor wij jou in onze brief van
24 November j.l. hebben opgeroepen.
Wij roepen je nogmaals op om op Vrijdag 3 December a.s. om 10.30 uur op het spreekuur bij de heer dr. [D.], verzekeringsarts te verschijnen.
(…)”
[appellante] verschijnt niet op dit spreekuur.
4.1.17. Bij brief van 29 november 2010 (productie 23 bij productie 1 bij memorie van antwoord) schrijft mr. B.H. Vader namens [appellante] aan [Y.] onder meer dat er geen sprake van is dat [appellante] zich onttrekt aan enige op haar rustende verplichting, alsmede dat er geen juridische dan wel feitelijke grond is voor opschorting van de loonbetalingsverplichting van OMS.
4.1.18. Bij brief van 14 december 2010 (productie bij brief van 11 januari 2011 van mr. B.H. Vader aan de voorzieningenrechter, sector kanton Middelburg) bericht het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV in de persoon van de heer [E.], re-integratiebegeleider, aan [appellante] als volgt:
“(…)
U heeft op 3 december 2010 een deskundigenoordeel aangevraagd over uw arbeids(on)geschiktheid.
(…)
Ons deskundigenoordeel
U vindt dat u uw eigen werk op 1 november 2010 niet kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u uw eigen werk op 1 november 2010 inderdaad niet kon doen. In de bijgevoegde rapportage van onze arts leest u meer over onze motivatie en over uw mogelijkheden en beperkingen.
(…)”
In de bij deze brief behorende rapportage d.d. 13 december 2010 schrijft de verzekeringsarts [F.] betreffende [appellante] onder meer als volgt:
“(…)
Medische overwegingen
Op datum geschil en nu was er sprake van een ernstige Burn-out. Zodanig ernstig dat er geen arbeid mogelijk is op het niveau waar zij haar werk doet. Een uurtje of twee per dag zeer eenvoudig werk, zonder tempo druk en verantwoordelijkheid bij een andere werkgever zou nog kunnen maar haar eigen werk niet.
(…)”
4.2. [appellante] heeft in eerste aanleg bij exploot van 13 december 2010 OMS in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Middelburg en gevorderd, zakelijk weergegeven, OMS te veroordelen aan haar te voldoen het salaris groot € 3.325,-- bruto per maand over november 2010 te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede OMS te veroordelen om binnen drie dagen na vervaldatum het salaris over december 2010 en alle daaropvolgende maanden te voldoen vermeerderd met de wettelijke verhoging, alles zolang de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd, met veroordeling van OMS in de proceskosten.
4.3. Bij vonnis waarvan beroep (rechtsoverweging 7) heeft de kantonrechter in kort geding geoordeeld dat [appellante] vanaf 1 november 2010 arbeidsongeschikt is en recht heeft op doorbetaling van loon, tenzij zich omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW. Voorts heeft de kantonrechter in dezelfde rechtsoverweging overwogen:
“Door niet te reageren op de verzoeken tot contact heeft [appellante] haar re-integratie belemmerd dan wel gefrustreerd. Dit kan haar te meer worden verweten nu in het deskundigenoordeel [hof: zie rechtsoverweging 4.1.18] wordt aangegeven dat [appellante] vanaf 1 november 2010 wel geacht kan worden een paar uurtjes eenvoudig werk te kunnen doen bij een andere werkgever. Indien al een blokkade van [appellante] gelegen mocht zijn in de persoon van haar direct leidinggevende, dan is in ieder geval niet te verklaren waarom [appellante] niet is verschenen op het spreekuur van de onafhankelijke verzekeringsarts op 3 december 2010. Nu van [appellante] verwacht had mogen worden dat ook zij zich zou inzetten voor het oplossen van de ontstane situatie en niet gebleken is dat het met haar psychische gesteldheid zo erg was gesteld dat zij niet in staat kon worden geacht contact te hebben met haar werkgever of een onafhankelijke verzekeringsarts, is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat [appellante] op grond van art. 7:629, lid 3, BW vanaf 3 december 2010 geen recht toekomt op loon omdat zij de op haar als zieke werknemer rustende verplichtingen niet is nagekomen.”
De kantonrechter heeft, in kort geding oordelend, OMS veroordeeld om aan [appellante] binnen drie dagen na datum vonnis te voldoen het overeengekomen salaris inclusief emolumenten vanaf 1 november 2010 tot 3 december 2010, de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, het vonnis uitvoerbaar verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.4. De kantonrechter te Middelburg heeft de door OMS verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen uitgesproken per 4 februari 2011 op grond van een verstoorde arbeidsverhouding onder toekenning aan [appellante] van een vergoeding.
4.5. [appellante] is het met het vonnis van 24 januari 2011 niet eens en is daarvan tijdig in hoger beroep gekomen. In hoger beroep staat niet ter discussie het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat [appellante] vanaf 1 november 2010 arbeidsongeschikt is en vanaf die datum recht heeft op doorbetaling van loon, tenzij zich omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW. [appellante] heeft tegen het bestreden vonnis één grief opgeworpen. Met deze grief komt [appellante] op tegen het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat haar vordering tot doorbetaling van loon vanaf 3 december 2010 moet worden afgewezen, onder compensatie van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof begrijpt dat [appellante] in zoverre vernietiging van het vonnis waarvan beroep vordert.
4.6. Het hof stelt voorop dat waar het hier met name om doorbetaling van loon gaat de vordering van [appellante] nog steeds als spoedeisend is aan te merken.
4.7. Uitgangspunt bij de beoordeling van de gevraagde voorziening dient te zijn dat met een grote mate van waarschijnlijkheid de vordering in een bodemzaak voor toewijzing in aanmerking komt. Aan dat criterium is wat het gevorderde loon c.a. betreft, voor zover in hoger beroep aan de orde, voldaan, zoals blijkt uit het navolgende.
4.8.1. Bij memorie van antwoord en bij schriftelijk pleidooi heeft OMS aangevoerd dat [appellante] geen grieven heeft gericht tegen de overwegingen van de kantonrechter sub 1 tot en met 7. Het hof begrijpt de inhoud van de door [appellante] aangevoerde grief aldus dat zij betoogt dat de kantonrechter, voorlopig oordelend, ten onrechte heeft overwogen dat zij vanaf 3 december 2010 geen recht heeft op loonbetaling, omdat zij de op haar als zieke werknemer rustende verplichtingen niet is nagekomen doordat zij mondeling contact met OMS heeft afgehouden en daardoor haar re-integratie heeft belemmerd dan wel gefrustreerd. Het hof leidt uit de inhoud van de memorie van antwoord en het schriftelijk pleidooi af dat OMS de grief ook als zodanig heeft begrepen.
4.8.2. Bij schriftelijk pleidooi heeft OMS voorts betoogd dat, gelet op de omvang, het schriftelijk pleidooi van [appellante] een verkapte (en verboden) conclusie is. Het hof gaat aan deze stelling voorbij, nu OMS in haar schriftelijk pleidooi de gelegenheid heeft gehad en ook heeft benut om op het schriftelijk pleidooi aan de zijde van [appellante] te reageren.
4.8.3. Ten slotte heeft OMS bij schriftelijk pleidooi betoogd dat [appellante] bij haar schriftelijk pleidooi nieuwe feiten of grieven heeft aangevoerd.
4.9.1. In hoger beroep staat centraal de vraag of [appellante] het door OMS gewenste mondelinge contact had mogen afhouden en of zij aldus haar re-integratie heeft belemmerd.
[appellante] heeft ter toelichting op haar grief aangevoerd dat bij herhaling haar ziekmelding door OMS niet werd geaccepteerd en dat door OMS werd gesteld dat zij haar werkzaamheden onmiddellijk moest hervatten. Voorts heeft OMS, aldus [appellante], ongemotiveerd het oordeel van de bedrijfsarts naast zich neergelegd en het advies tot herstel en oplossing van het conflict verworpen. [appellante] stelt dat zij alles heeft gedaan wat rechtens van haar kon en mocht worden verlangd.
Volgens OMS daarentegen had [appellante] het mondelinge contact niet mogen afhouden omdat zij daarmee haar re-integratie belemmerde. Vanaf de dag dat [appellante] zich ziek had gemeld, heeft OMS steeds nadrukkelijk aangegeven dat [appellante], arbeidsongeschikt of niet, moest blijven communiceren, voldoen aan redelijke opdrachten en meewerken aan een oplossing van het door haar opgeworpen probleem. De enige valide reden die [appellante] zou kunnen hebben om persoonlijk contact af te houden zou zijn als zij op medische gronden geen direct contact met OMS zou mogen hebben. Geen van de betrokken artsen heeft dat echter geconstateerd dan wel geadviseerd, aldus OMS.
4.9.2. De door [appellante] opgeworpen grief brengt het hof, voorlopig oordelend, tot het volgende:
4.9.3. OMS heeft een loonsanctie toegepast als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub d BW. In de brief van 1 november 2010, weergegeven in rechtsoverweging 4.1.12, geeft [Y.] aan waarom OMS de loonbetaling per 1 november 2010 opschort. Kort gezegd komt het in die brief verwoorde standpunt van OMS daarop neer dat OMS [appellante] verwijt dat laatstgenoemde onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie door een gesprek met OMS steeds af te houden.
4.9.4. De in de rechtsoverwegingen 4.1.1 tot en met 4.1.18 weergegeven feiten laten het volgende beeld zien. In de e-mail van 27 september 2010, waarin [appellante] zich bij OMS in de persoon van [Y.] ziek meldt, schrijft [appellante] dat er geen vertrouwen is in elkaars werkwijze en spreekt zij de hoop uit dat dit gebrek aan vertrouwen in een gesprek kan worden weggenomen. Vervolgens nodigt [Y.] [appellante] bij brief van 29 september 2010 uit voor een gesprek. [appellante] gaat hierop echter niet in. Haar huisarts had inmiddels de diagnose burn-out gesteld. Bij e-mail van 7 oktober 2010 nodigt [Y.] [appellante] andermaal uit voor een gesprek. In deze e-mail trekt [Y.] de arbeidsongeschiktheid van [appellante] in twijfel. Op 12 oktober 2010 schrijft [appellante] aan [Y.] dat zij nog steeds ziek is en niet in staat is om hem mondeling te woord te staan. Zij wijst erop dat zij op 27 september 2010 haar huisarts heeft geraadpleegd en dat deze een burn-out heeft geconstateerd. Op 18 oktober 2010 schrijft de bedrijfsarts dat [appellante] arbeidsongeschikt is door ziekte en/of gebrek. Bij e-mail van 26 oktober 2010 roept [Y.] [appellante] wederom op voor een gesprek. In deze e-mail geeft [Y.] opnieuw aan te betwijfelen of [appellante] ziek is en schrijft hij voorts het advies van de bedrijfsarts, inhoudende een time-out en mediation, niet op te zullen volgen. Ook hierna komt het niet tot een gesprek met [appellante], waarna de reeds genoemde brief van 1 november 2010 volgt. Ook in die brief geeft [Y.] aan te betwijfelen of [appellante] wel arbeidsongeschikt was.
4.9.5. Voorshands kan niet worden geoordeeld dat [appellante], door niet op voormelde uitnodigingen in te gaan, onvoldoende heeft meegewerkt aan haar re-integratie. Re-integratie veronderstelt namelijk de arbeidsongeschiktheid van een werknemer. In casu werd de arbeidsongeschiktheid van [appellante] door OMS meermalen openlijk in twijfel getrokken, terwijl [appellante] nu juist haar huisarts en de bedrijfsarts had bezocht, die beiden een burn-out vaststelden. De bedrijfsarts concludeerde in een brief van 18 oktober 2010 dat er bij [appellante] sprake was van arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte en/of gebrek en adviseerde inschakeling van een mediator alsmede een time-out, maar OMS legde dat advies op eigen gezag naast zich neer. In zijn brief van 13 november 2010 spreekt overigens ook de behandelend psycholoog van [appellante] over een burn-out en bij brief van 14 december 2010 bevestigt de verzekeringsarts de diagnose van een (ernstige) burn-out.
4.9.6. Inmiddels is in hoger beroep niet meer in geschil dat [appellante] in de betreffende periode arbeidsongeschikt was. Duidelijk is in elk geval dat OMS in de periode voorafgaand aan 1 november 2010, de datum waarop OMS de loonbetaling heeft opgeschort, ten onrechte de arbeidsongeschiktheid van [appellante] in twijfel heeft getrokken. Nog bij e-mail van 25 november 2010 nodigde OMS [appellante] uit voor een bezoek aan een verzekeringsarts teneinde te laten beoordelen of zij al dan niet arbeidsongeschikt was. Aldus heeft OMS de arbeidsrelatie onnodig onder druk gezet. Voorts is niet gesteld en evenmin gebleken dat OMS het re-integratieadvies van de bedrijfsarts, zoals door deze verwoord in haar brief van 8 november 2010 ter harte heeft genomen.
4.9.7. Uit het voorgaande volgt dat de (herhaalde) uitnodigingen van OMS aan het adres van [appellante] om te komen tot een gesprek naar het voorlopig oordeel van het hof niet kunnen worden aangemerkt als te zijn gericht op de re-integratie van [appellante]. [appellante] behoefde in de zojuist geschetste omstandigheden niet het gesprek met OMS aan te gaan. Evenmin kon onder die omstandigheden van haar worden verlangd dat zij zich meldde bij de door [Y.] ingeschakelde verzekeringsarts. Van het onvoldoende meewerken door [appellante] aan haar re-integratie is naar het voorlopig oordeel van het hof dan ook geen sprake.
4.9.8. Uit het voorgaande volgt dat ook de vordering van [appellante] tot doorbetaling van loon vanaf 3 december 2010 tot 4 februari 2011, het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, dient te worden toegewezen.
4.9.9. Aan het door OMS in hoger beroep gedaan bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Een kort geding als het onderhavige leent zich niet voor nadere bewijslevering.
4.9.10. OMS wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [appellante], zowel die van de eerste aanleg als die van het hoger beroep. De grief slaagt derhalve. Het bestreden vonnis wordt vernietigd voor zover de kantonrechter de loonvordering van [appellante] vanaf 3 december 2010 heeft afgewezen en de proceskosten in eerste aanleg heeft gecompenseerd.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis in kort geding, waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en derhalve voor zover daarbij de vordering van [appellante] tot loonbetaling vanaf 3 december 2010 is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt OMS tot betaling van het overeengekomen salaris inclusief emolumenten van
3 december 2010 tot aan 4 februari 2011, vermeerderd met de wettelijke verhoging zoals verschuldigd over de periode van opeisbaarheid van het desbetreffende salaris tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt OMS tot betaling van de proceskosten gevallen aan de zijde van [appellante], voor de eerste aanleg vastgesteld op € 98,93 aan dagvaardingskosten, € 140,-- aan griffiegeld en € 1.356,-- aan salaris gemachtigde en voor het hoger beroep op € 90,81 aan dagvaardingskosten, € 284,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-Van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 januari 2012.