GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
zaaknummer MHD 200.080.368
arrest van de vierde kamer van 3 januari 2012
[Appellant sub 1.]
en
[Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. F. Dijkslag,
1)V.O.F. FA. [X.] EN ZOON,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2) [Geïntimeerde sub 2.],
3) [Geintimeerde sub 3.],
4) [Geintimeerde sub 4.],
allen wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. N.A. Koole,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 december 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg gewezen tussenvonnis van 22 oktober 2008 en het door de rechtbank Middelburg gewezen vonnis van 22 september 2010 tussen appellanten - hierna gezamenlijk [Q.] c.s. en ieder voor zich [Appellant sub 1.] en [Appellante sub 2.] - als gedaagden in conventie eisers in reconventie en geïntimeerden - hierna gezamenlijk [X.] c.s. en ieder voor zich Fa. [Y.] en zoon, [Geintimeerde sub 2.S], [Geintimeerde sub 3.], [Geintimeerde sub 4.] - als eisers in conventie gedaagden in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 56402/ HA ZA 07-79)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar de tussenvonnissen van 5 december 2007 en 20 mei 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [Q.] c.s. zes grieven aangevoerd, acht producties overgelegd, bewijs aangeboden, en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep voor zover deze betrekking hebben op de vorderingen van [Q.] c.s. vanwege de te late oplevering, de kosten van herstel van het stucwerk, de kosten van het tijdelijk opslaan van inboedel en de kosten van een tijdelijk verblijf elders in verband met de herstelwerkzaamheden, de afgifte van de sleutelcertificaten, de wettelijke rente over de kosten van herstel, en de kosten veroordeling en, kort gezegd, op nieuw recht doende in conventie te bepalen dat [X.] c.s. na verrekening niets meer van [Q.] c.s. te vorderen hebben en in reconventie [X.] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [Q.] c.s. van:
€ 35.652,40 als schadevergoeding vanwege te late oplevering, met rente;
€ 17.496,78 als vergoeding voor de kosten van herstel van het stucwerk, met rente;
€ 1.213,89 als vergoeding voor de bijkomende kosten van herstel van het stucwerk;
€ 1.300,00 als vergoeding voor kosten van een tijdelijk verblijf elders in verband met herstelwerkzaamheden;
€ 3.084,20 als vergoeding voor de kosten van het tijdelijk opslaan van inboedel;
[X.] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot afgifte van sleutelcertificaten, met een dwangsom van € 250,00 per kalenderdag dat [X.] c.s. in gebreke blijven;
[X.] c.s. te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 13.303,03, met rente;
Minderhoud c.s, hoofdelijk te veroordelen in de kosten van beide instanties waaronder de volledige kosten van de door de rechtbank in eerste aanleg benoemde deskundige.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben [X.] c.s. de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep met veroordeling van [Q.] c.s. in de kosten.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.Op 16 december 2005 zijn [Appellant sub 1.] c.s en Aannemersbedrijf Fa. [Y.] en zoon een overeenkomst van aanneming aangegaan.
4.1.2.In deze overeenkomst is onder artikel 2 het volgende opgenomen: “Het werk zal worden uitgevoerd overeenkomstig de bestektekeningen nr. 05-51 blad 01 d.d. 21-10-2005, bladen 02 en 03 d.d. 16-11-2005, blad F-01 d.d. 21-10-2005, bestek d.d. 21 oktober 2005 en staat van wijzigingen en aanvullingen d.d. 16-12-2005 van architekten- en ingenieursburo [Z.] b.v. welke stukken door beide partijen zijn gewaarmerkt.”
4.1.3.Onder artikel 4 van de overeenkomst is opgenomen: “De termijndeklaraties geschieden konform het betalingsschema vermeldt in het bestek. De opdrachtgever betaalt de termijnnotas binnen een termijn van twintig dagen na indiening.”
4.1.4.De totale aanneemsom bedroeg € 166.600, - inclusief btw.
4.1.5.De werkzaamheden zijn op 9 januari 2006 aangevangen.
4.1.6.De eindfactuur betreffende de termijnbetalingen is van 29 mei 2006.
4.1.7.De oplevering heeft op 5 juli 2006 plaatsgevonden.
4.1.8.Door [A.], zelfstandig ondernemer aangesloten bij Eigen Huis Bouwkundig Advies B.V is ter gelegenheid van de oplevering een bouwtechnische keuring uitgevoerd. Van de keuring is op 5 juli 2006 proces-verbaal van oplevering opgemaakt waarin een aantal tekortkomingen is opgenomen. Fa. [Y.] en zoon heeft zich door ondertekening van dit proces-verbaal met de geconstateerde tekortkomingen akkoord verklaard en heeft verklaard de tekortkomingen uiterlijk binnen 3 maanden na 5 juli 2006 te herstellen.
4.1.9.Bij brief van 2 oktober 2006 heeft [Appellant sub 1.] Aannemersbedrijf Fa [Y.] en zoon per 12 oktober 2006 in gebreke gesteld. Bij brief van 5 oktober 2006 hebben [Q.] c.s. deze ingebrekestelling herhaald. Fa [Y.] en zoon is in gebreke gesteld ten aanzien van de tekortkomingen als vermeld in het proces-verbaal van oplevering van 5 juli 2006, voorts is een lijst van (extra) geconstateerde tekortkomingen opgenomen.
4.1.10.Bij brief van 6 oktober 2006 bericht de Fa [Y.] en zoon aan [Q.] c.s.:
“ In reactie op uw schrijven van d.d. 5 oktober 2006, waarin u zegt ons in gebreke te stellen voor schade en vervolgschade voor het in orde brengen van onvolkomenheden zoals omschreven in het ‘proces verbaal van oplevering’ van vereniging ‘Eigen Huis’ van d.d.
05-07-2006, melden wij u niet akkoord te gaan met uw besluit om ons in gebreke te stellen voor het eerder genoemde. Daar wij reeds lange tijd proberen de desbetreffende punten af te handelen, hetwelk door u al meerdere malen geweigerd is, en er binnen de termijn van 3 maanden na de opleveringsdatum op d.d. 05-07-2006, een afspraak gemaakt is, namelijk maandag 9 oktober 2006. Omdat u met deze afspraak akkoord gegaan bent binnen de termijn van 3 maanden na opleveringsdatum, d.d. 05-07-2006, komen wij, zoals afgesproken, maandag 9 oktober 2006 bij u de desbetreffende punten gereed maken.”
Het vervolg van de brief is niet goed te lezen, wel valt er uit op te maken dat [Q.] c.s. er op worden geattendeerd dat zij een betalingsachterstand hebben.
4.2.1.Bij exploot van 9 februari 2007 hebben [X.] c.s. [Q.] c.s. gedagvaard en gevorderd: [Q.] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 26.764,70 vermeerderd met wettelijke rente over € 25.595, 80 vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling. Het bedrag van € 25.595, 80 betreft een openstaande factuur van 29 mei 2006 van € 17.850,- inclusief btw (laatste termijn aanneemsom) en diverse facturen d.d. 03 juli 2006 betreffende meer- en minderwerk ad in totaal € 7.745,80 inclusief btw.
4.2.2.[Q.] c.s. hebben de factuur met betrekking tot de laatste termijn aanneemsom niet betwist. Ten aanzien van de facturen die meer- en minderwerk betreffen geldt dat de rechtbank in haar vonnis van 22 oktober 2008 heeft geoordeeld dat op het gevorderde bedrag van € 7.745,80 inclusief btw uit hoofde van minderwerk een bedrag van € 2.463,30 inclusief btw, in verband met het niet leveren noch plaatsen van een cv-ketel, in mindering moet worden gebracht. Voorts dient, zo heeft de rechtbank geoordeeld, op eerst genoemd bedrag nog een bedrag van € 2.856,00 in mindering te worden gebracht in verband met het weglaten van de omtimmering van niet-geplaatste radiatoren. Per saldo dienden [Q.] c.s. naar het oordeel van de rechtbank dus nog € 2.426,50 (inclusief btw) aan meer/minderwerk aan [X.] c.s. te betalen.
De rechtbank heeft de verdere beoordeling in conventie aangehouden, daar [Q.] c.s. zich in conventie hebben beroepen op verrekening met vorderingen van [Q.] c.s. in reconventie, en op hun opschortingsrecht in verband met gebreken aan het werk. In reconventie hebben [Q.] c.s. uit hoofde van te late oplevering een bedrag van € 35.652,40 gevorderd. Deze vordering zal zo heeft de rechtbank in haar vonnis van 22 oktober 2008 geoordeeld, worden afgewezen. Uit hoofde van gebreken aan het werk hebben [Q.] c.s. in reconventie een bedrag van € 40.281,50 aan herstelkosten gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld voornemens te zijn een deskundige ten aanzien van de in haar vonnis genoemde gebreken de vraag voor te leggen of sprake is van een gebrek in de uitvoering van het werk, alsmede de vraag wat de kosten van herstel van het gebrek zijn. Voorts hebben [Q.] c.s. in reconventie, kort gezegd betaling van een nader te bepalen bedrag aan kosten voor in- en uitruimen en tijdelijk verblijf buiten de woning in verband met herstel werkzaamheden, afgifte door [X.] c.s. van de sleutelcertificaten, buitengerechtelijke kosten en kosten van de procedure gevorderd. De rechtbank overwoog [X.] c.s. tot afgifte van de sleutelcertificaten te zullen veroordelen, verwees de zaak in reconventie naar de rol teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over aan de deskundige te stellen vragen en hield iedere verdere beslissing in conventie en reconventie aan.
4.2.3.In haar vonnis van 20 mei 2009 heeft de rechtbank S. de Nooijer van Bouwkundig Expertise/Adviesbureau en Makelaarskantoor De Nooijer, tot deskundige benoemd en hem verzocht de in de in haar vonnis van 20 mei 2009 geformuleerde vragen te beantwoorden.
4.2.4.S. De Nooijer heeft op 16 november 2009 rapport van zijn bevindingen van het uitgevoerde deskundigenonderzoek uitgebracht.
4.2.5.In haar vonnis van 22 september 2010 heeft de rechtbank naar aanleiding van het deskundigenrapport en de reactie van partijen daarop geoordeeld dat [X.] c.s. in totaal voor een bedrag van € 9.172,40 wegens gebreken aansprakelijk gehouden kunnen worden.
Nu, aldus de rechtbank, de vordering van [X.] c.s. in conventie voor een bedrag van € 20.276,50 (zijnde € 17.850,00 laatste termijn aanneemsom + € 2.426,50 meerwerk) toewijsbaar is en in reconventie vaststaat dat [Q.] c.s. € 9.172, 40 van [X.] c.s. te vorderen hebben resteert na verrekening een bedrag van € 11.104,10, te vermeerderen met wettelijke rente dat door [Q.] c.s. aan [X.] c.s. moet worden voldaan. De vordering van [Q.] c.s. in reconventie werd afgewezen daar deze door verrekening teniet is gegaan. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat zowel in conventie als in reconventie ieder der partijen de eigen proceskosten dient te dragen en de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van beide partijen ieder voor de helft gebracht.
4.3.1.In hoger beroep hebben [Q.] c.s. zes grieven aangevoerd.
4.3.2.Grief 1 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank in haar vonnis van 22 oktober 2008 waarbij de vordering van een bedrag van € 35.652,40 uit hoofde van te late oplevering is afgewezen. Volgens [Q.] c.s. heeft de rechtbank een te beperkte uitleg gegeven aan artikel 2 van de op 16 december 2005 tussen [Q.] c.s. en aannemersbedrijf Fa. [Y.] en zoon gesloten overeenkomst van aanneming. Met artikel 2 hebben partijen, aldus [Q.] c.s. bedoeld het gehele bestek van Architecten buro de Koeijer & Laban b.v. (productie 2 bij memorie van grieven) van toepassing op het werk te doen zijn, inclusief de paragrafen 01.2.08 en 01.02.42., ingevolge welke de aannemer bij overschrijding van de opleverdatum zonder ingebrekestelling of rechtelijke tussenkomst aan de opdrachtgever een gefixeerde schadevergoeding van 2,0 ‰ van de aanneemsom per kalenderdag verschuldigd is. In het onderhavige geval zou dat volgens [Q.] c.s. een bedrag van € 35.652,40 zijn, daar de oplevering 107 dagen te laat zou hebben plaatsgevonden.
4.3.3.[X.] c.s. hebben aangevoerd: formeel, dat het hof in appel aan het oordeel van de rechtbank gebonden is nu [Q.] c.s. geen appel hebben ingesteld tegen het vonnis in incident van de rechtbank van 10 oktober 2007 met welk vonnis een definitief oordeel omtrent de niet-toepasselijkheid van genoemde paragrafen is gegeven.
Subsidiair voeren [X.] c.s. inhoudelijk verweer tegen het toepasselijk zijn van genoemde paragrafen en stellen zij dat geen sprake is van een (fatale) oplevertermijn, meer subsidiair betogen zij dat sprake was van een aanzienlijk beperktere overschrijding dan de door [Appellant sub 1.] gestelde 107 dagen en doen zij een beroep op matiging. Voorts stellen zij dat [Q.] c.s. bij de gefixeerde schadevergoeding van een onjuist bedrag uitgaan. Volgens [X.] c.s. dient te worden uitgegaan van € 140.000,00 exclusief btw.
4.3.4.Dienaangaande oordeelt het hof dat de rechter volgens Hoge Raad 30 juni 1989, NJ 1990, 382 (Vgl. Hoge Raad 30 januari 2004, NJ 2005, 455) buiten het kader van de bevoegdheidsvraag niet gebonden is aan beslissingen die in het kader van de beantwoording van de bevoegdheidsvraag moeten worden genomen over punten die ook daar buiten een rol spelen. Dit betekent dat de rechtbank zich in haar vonnis van 22 oktober 2008 andermaal, doch ditmaal in het kader van een inhoudelijke beoordeling van een van de geschilpunten, diende uit te laten omtrent de toepasselijkheid van de in het bestek genoemde algemene voorwaarden. Het enkele gegeven dat de rechtbank - kennelijk om redenen van proceseconomische aard - volstond met te verwijzen naar hetgeen zij te dien aanzien reeds in het vonnis van 10 oktober 2007 had overwogen laat onverlet dat de betreffende overwegingen omtrent de toepasselijkheid van die voorwaarden op het inhoudelijke geschil geacht moeten worden te zijn gegeven in het vonnis van 22 oktober 2008. [Appellant sub 1.] kon dus, wat dat betreft, volstaan met appel tegen het vonnis van 22 oktober 2008.
Voorts oordeelt het hof dat uit de tekst van artikel 2 van de tussen partijen geldende overeenkomst van 16 december 2005 volgt dat partijen het hele bestek, en daarmee de paragrafen 01.2.08 en 01.02.42, en niet alleen de technische beschrijvingen uit het bestek van toepassing hebben verklaard. Gelet op de ondertekening door Fa. [Y.] en zoon is bij [Q.] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de wil van [X.] c.s. mede gericht is geweest op de toepasselijkheid van het gehele bestek, inclusief de daarbij behorende algemene voorwaarden. Een eventueel na het sluiten van de overeenkomst door [X.] c.s. aan [Q.] c.s. gestuurde brief – op welke brief [X.] c.s. zich beroepen, maar die zich niet bij de stukken bevindt – waarin [X.] c.s. de eigen voorwaarden van toepassing zouden hebben verklaard doet daar niet aan af. Ook doet daar niet aan af het betoog van [X.] c.s. dat in de overeenkomst van 16 december 2005 onder artikel 4 naar het bestek is verwezen, hetgeen, aldus [X.] c.s. niet nodig geweest zou zijn indien het hele bestek van toepassing zou zijn. Het onder artikel 4 bepaalde betreft immers een afwijking van het bestek. In artikel 4 is opgenomen “De opdrachtgever betaalt de termijnnotas binnen een termijn van twintig dagen na indiening.” Paragraaf 01.02.40 van het bestek luidt: “ (…) De betalingen binnen 21 dagen na goedkeuring”, van een door de directie goed te keuren puntenschema.
4.3.5.Wat de vordering groot € 35.652,40 wegens te late oplevering betreft:
Onbetwist is gesteld, dat de werkzaamheden op 9 januari 2006 zijn aangevangen. Krachtens par. 01.2.08 van het bestek diende oplevering binnen 10 kalenderweken nadien, dus uiterlijk 20 maart 2006 plaats te vinden.
Vaststaat dat op 5 juli 2006 de staat van het bouwwerk werd gezien en beoordeeld door [A.] aangesloten bij Eigen Huis Bouwkundig Advies B.V.. Strikt genomen valt dit aan te merken als ‘opneming’ in de zin van par. 9 leden 1, 2 en 3 UAV 1989, doch partijen merken deze opneming aan als de ‘oplevering’. Op basis daarvan berekenen [Q.] c.s. een vertraging van 107 dagen.
Het verweer van [X.] c.s. dat tussen partijen geen fatale termijn geldt gaat niet op, gelet op de tekst van par. 01.2.08, welke niet voor misverstand vatbaar is.
[X.] c.s. heeft gesteld dat de vertraging veel geringer was, aangezien het werk feitelijk op 19 april 2006 gereed was en [Q.] c.s. de woning eind april 2006 weer in gebruik hebben genomen. Eventuele vertraging opgelopen voor 19 april 2006 schrijven [X.] c.s. toe aan overmacht wegens leveringsproblemen bij derden en deels aan meerwerk.
De vertraging na 19 april 2006 wordt door [X.] c.s. geheel toegeschreven aan de omstandigheid dat in verband met de wens van [Q.] c.s. om een door hen gewenste deskundige in te schakelen de opneming eerst op 5 juli 2006 is gepland.
Het hof stelt voorop dat vertraging als gevolg van leveringsproblemen voor rekening en risico van [X.] c.s. komt; van overmacht is dan geen sprake.
Voor de vertraging als gevolg van meerwerk geldt, dat een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich brengt dat de termijn werd verlengd met de periode welke dat meerwerk redelijkerwijze in beslag kon nemen.
Voor de vertraging in de opneming na feitelijke voltooiing geldt dat, indien en voor zover deze het gevolg was van bepaalde wensen van [Q.] c.s., de overeengekomen boete in die periode niet is gaan lopen.
Ten slotte geldt, dat de omstandigheid dat [Q.] c.s. het gebouwde feitelijk in gebruik hebben kunnen nemen voordat formele oplevering plaats vond, van invloed kan zijn op de vraag of de redelijkheid en billijkheid klaarblijkelijk vereisen dat de eventueel vervallen boete gematigd wordt.
Gelet op dit een en ander verlangt het hof nadere inlichtingen van partijen omtrent dit een en ander, te weten: de vertragingen als gevolg van meerwerk, het tijdstip waarop [Q.] c.s. de woning konden betrekken en/of - praktisch gesproken - het genot van de prestatie van Fa. [Y.] en zoon heeft verkregen, en de contacten over en weer omtrent de opneming van het gebouwde. Het hof zal daartoe een comparitie van partijen gelasten.
4.3.6.Het hof houdt ieder verder oordeel ten aanzien van het met grief 1 gevorderde aan.
4.3.7.Met grief 2 stellen [Q.] c.s. dat de rechtbank ten onrechte van een bedrag van € 6.152,50 voor herstel van stucwerk is uitgegaan. Volgens [Q.] c.s. bedragen de kosten van herstel van het stucwerk € 17.496,78. Voorts had de rechtbank zo stellen [Q.] c.s. de volgende bedragen aan [Q.] c.s. moeten toekennen: een bedrag van € 1.213,80 aan kosten voor het verwijderen en weer aanbrengen van de melders van de alarminstallatie, de verlichting, de wandcontactdozen en schakelaars in verband met herstel stucwerk, een bedrag van € 1.300,00 in verband met 1 maand tijdelijk verblijf elders wegens herstel stucwerk en een bedrag van € 3.084,00 inclusief btw in verband met kosten voor de opslag van de inboedel wegens herstel stucwerk.
4.3.8.Alvorens op grief 2 in te gaan geeft het hof een korte inleiding.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 20 mei 2009 een deskundige benoemd en deze de volgende vragen voorgelegd:
“ 1) Is er -uitgaande van de in artikel 2 van de aannemingsovereenkomst genoemde stukken, de destijds geldende overheidsvoorschriften en de eisen van goed en deugdelijk werk- bij elk van de hierna onder sub a t/m v genoemde punten sprake van een gebrek in de uitvoering van het werk?
2) Indien er sprake is van een gebrek in de uitvoering van het werk, wat zijn de kosten van herstel hiervan?”
De punten d respectievelijk v zijn door de rechtbank als volgt geformuleerd:
d. “wanden stucwerk pleisterwerk niet conform afspraak”
v. “het plafond op de begane grond is niet conform het bestek uitgevoerd”
Ten aanzien van deze punten antwoordt de deskundige op vraag 1 dat er geen sprake is van een gebrek in de uitvoering van het werk, met betrekking tot de uitgevoerde werkzaamheden is sprake van goed en deugdelijk werk. Het stucwerk is echter niet conform het bestek uitgevoerd, maar de deskundige is van mening dat partijen daar wel over hebben gesproken. Hij kan zich “niet voorstellen dat een aannemer geheel ander stucwerk aanbrengt dan conform de afspraak.”
Ten aanzien van deze punten luidt het antwoord op vraag 2 dat de kosten van herstel ca. 26,75 per vierkante meter zijn en dat het 230 vierkante meter betreft.
In haar vonnis van 22 september 2010 is de rechtbank uitgegaan van de door de deskundige begrote kosten en heeft de vordering van [Q.] c.s. in reconventie uit hoofde van gebreken aan het werk op dit punt toegewezen tot een bedrag van € 6.152,50. Voor schadeloosstelling wegens hinder ziet de rechtbank geen aanleiding, daar [Q.] c.s. een zeker ongemak moeten dulden.
4.3.9.Thans komt het hof aan de behandeling van grief 2 toe.
4.3.10.Dienaangaande overweegt het hof met betrekking tot de vordering van € 17.496,78 waarop volgens [Q.] c.s. de herstelkosten van het stucwerk moeten worden bepaald, in plaats van het door de deskundige geraamde bedrag van € 6.152,50:
dat de deskundige voor kosten herstel stucwerk ca. € 26,75 per vierkante meter x 230 vierkante meter = € 6.152,50 rekent. Dat niet duidelijk is of de deskundige daarbij ook de bijkomende kosten zoals vermeld in de door [Appellant sub 1.] c.s, bij wie de bewijslast van de kosten van herstel van het stucwerk ligt, overgelegde offerte van 8 november 2010 met een totaal bedrag van € 17.496,78 van Verhulst vof, heeft betrokken. Dat [X.] c.s. het meer dan door de rechtbank toegewezen bedrag van het gevorderde betwisten. Het hof zal dit openliggende geschilpunt tijdens de te gelasten inlichtingen comparitie aan de orde stellen.
4.3.11.Dienaangaande overweegt het hof met betrekking tot de vordering van € 1.213,80:
ten aanzien van de gevorderde € 1.213,80 voor verwijderen en weer aanbrengen van melders van de alarminstallatie, verlichting, wandcontactdozen en schakelaars oordeelt het hof dat het aannemelijk is dat de deskundige dit bedrag niet in zijn berekening van kosten herstel stucwerk heeft meegenomen, daar niet naar een oordeel daarover van de deskundige is gevraagd. [Appellant sub 1.] c.s, bij wie de bewijslast omtrent deze kosten ligt, hebben hun vordering evenwel onvoldoende concreet onderbouwd, namelijk slechts door overlegging van twee offertes, een offerte van Ajax Chubb Varel betreffende kosten voor voorrijden en (de)monteren van bewegingsmelders en een offerte van B.W. Techniek betreffende kosten voor (de)monteren van verlichting.
[X.] c.s. hebben de noodzaak van het verwijderen en weer aanbrengen van melders van de alarminstallatie, verlichting, wandcontactdozen en schakelaars betwist.
Het hof zal de noodzaak van het verwijderen en weer aanbrengen van melders van de alarminstallatie, verlichting, wandcontactdozen en schakelaars en de kosten daarvan tijdens de te gelasten inlichtingen comparitie aan de orde stellen.
4.3.12.Dienaangaande overweegt het hof met betrekking tot de vorderingen van € 1.300,00 en € 3.084,20 inclusief btw:
ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding van € 1.300,00 voor kosten van tijdelijk verblijf elders en de gevorderde schadevergoeding van € 3.084, 20 inclusief btw voor kosten van tijdelijke opslag inboedel oordeelt het hof dat het aannemelijk is dat de deskundige dit bedrag niet in zijn berekening van kosten herstel stucwerk heeft meegenomen, daar niet naar een oordeel daarover van de deskundige is gevraagd. [Q.] c.s., bij wie de bewijslast omtrent het hier gevorderde ligt, hebben de vorderingen evenwel onvoldoende concreet onderbouwd, namelijk slechts door overlegging van een offerte van [B.] Verhuizingen voor de kosten van verhuizing en opslag inboedel.
[X.] c.s. hebben de noodzaak en de kosten van opslag van inboedel en tijdelijk verblijf van een maand elders betwist, volgens Minderhoud c.s hoeven de meubels slechts tijdelijk te worden geplaatst [ het hof gaat er vanuit dat bedoeld zal zijn verplaatst], terwijl stuken volgens [X.] c.s. geen 5 weken in beslag neemt.
Het hof zal de noodzaak van verblijf elders, de noodzaak van tijdelijke opslag inboedel en de kosten van beide tijdens de te gelasten inlichtingen comparitie aan de orde stellen.
4.3.13.Het hof houdt ieder verder oordeel ten aanzien van het met grief 2 gevorderde aan
4.3.14.Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [Q.] c.s. na verrekening nog een bedrag van € 11.104,10 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 februari 2007 aan [X.] c.s. dienen te voldoen, nu de rechtbank de vordering van [Q.] c.s. wegens te late oplevering had moeten toewijzen en de vergoeding voor de kosten van herstel van het stucwerk op een hoger bedrag had moeten vaststellen.
4.3.15.Gezien hetgeen ten aanzien van grief 1 en 2 is overwogen houdt het hof ieder oordeel ten aanzien van het met grief 3 gevorderde aan.
4.3.16.Volgens grief 4 had de rechtbank bij de berekening van het bedrag dat [Q.] c.s. aan [X.] c.s. schuldig zijn (in ieder geval) rekening moeten houden met de wettelijke rente die [X.] c.s. over de door de rechtbank vastgestelde kosten van herstel ad € 9.172, 40 verschuldigd zijn. Deze wettelijke rente gaat aldus [Q.] c.s. in vanaf de datum dat [X.] c.s. in verzuim zijn en wel op 12 oktober 2006.
Minderhoud c.s stellen zich op het standpunt dat [Q.] c.s. reeds op 17 juli 2006 in verzuim waren ten aanzien van de betaling van de nota’s van [X.] c.s., op grond waarvan [Q.] c.s. rente aan [X.] c.s. verschuldigd zijn. De over en weer verschuldigde rente valt aldus [X.] c.s. in zoverre tegen elkaar weg dat slechts [Q.] c.s. rente verschuldigd zijn en wel over het aan [X.] c.s. verschuldigde restant bedrag van € 11.104,10.
4.3.17.Gezien het voorgaande houdt het hof ieder oordeel ten aanzien van het met grief 4 gevorderde aan.
4.3.18.Met grief 5 stellen [Q.] c.s. zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd, omdat [X.] c.s. volledig in de proceskosten hadden moeten worden veroordeeld. Voorts stellen [Q.] c.s. dat [X.] c.s. volledig in de kosten van het deskundigenonderzoek hadden moeten worden veroordeeld.
4.3.19.Gezien het voorgaande houdt het hof ieder oordeel ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten en de veroordeling in de kosten van het deskundigenonderzoek aan.
4.3.20.Met grief 6 stellen [Q.] c.s. zich op het standpunt dat de rechtbank alhoewel zij in haar vonnis van 22 oktober 2008 heeft overwogen [X.] c.s. tot afgifte van de sleutelcertificaten te zullen veroordelen zij dit in haar eindvonnis van 22 september 2010 niet heeft gedaan.
4.3.21.Dienaangaande overweegt het hof dat deze grief slaagt, maar niet tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep kan leiden. In hoger beroep stellen [X.] c.s. dat zij de sleutelcertificaten niet meer in bezit hebben en zij er vanuit gaan deze aan [Q.] c.s. te hebben overhandigd, maar niet over bewijs te beschikken.
[X.] c.s. bieden aan de cilinders van de betreffende sloten te vervangen, zodat nieuwe sleutels en certificaten aan [Q.] c.s. kunnen worden verstrekt.
Nu nakoming van de verplichting tot afgifte van de sleutelcertificaten niet mogelijk is en [Q.] c.s. [X.] c.s. ingevolge artikel 7:759 BW in de gelegenheid dienen te stellen tot herstel zal het hof niet overgaan tot een veroordeling tot afgifte van de sleutelcertificaten. Partijen kunnen zich tijdens de comparitie nog uitlaten of herstel inmiddels heeft plaatsgevonden.
4.3.22.Ter comparitie zullen onder meer de volgende vragen worden gesteld.
Ten aanzien van de vordering uit hoofde van te late oplevering:
- wanneer hebben [Q.] c.s. na aanvang van de werkzaamheden feitelijk de onderhavige woning weer betrokken en/of - praktisch gesproken - het genot van de prestatie van Fa. [Y.] en zoon verkregen?
- welke contacten zijn er tussen partijen omtrent de opneming van het gebouwde geweest?
- wat is (de omvang van) de schade die [Q.] c.s. ten gevolge van te late oplevering hebben geleden nadat zij de onderhavige woning weer hebben betrokken?
- wat is de oorzaak van de vertraging tussen 20 maart 2006 en de datum waarop [Q.] c.s. feitelijk weer in de onderhavige woning zijn getrokken?
- wat is de oorzaak van de vertraging tussen het moment waarop [Q.] c.s. feitelijk de onderhavige woning weer hebben betrokken en 5 juli 2006?
- hoe groot is de vertraging die als gevolg van meerwerk is ontstaan?
Ten aanzien van de vordering van € 17.496,78 waarop volgens [Q.] c.s. de herstelkosten van het stucwerk moeten worden bepaald:
- hoe verhouden de door de deskundige S. De Nooijer in het rapport d.d. 16 november 2009 geraamde kosten zich ten opzichte van de offerte van Verhulst vof van 8 november 2010?
Ten aanzien van de noodzaak van het verwijderen en weer aanbrengen van melders van de alarminstallatie, verlichting, wandcontactdozen en schakelaars en de kosten daarvan:
- is het nodig dat melders van de alarminstallatie, verlichting, wandcontactdozen en schakelaars in verband met herstel van het stucwerk worden verwijderd en weer aangebracht?
- zo ja wat zijn dan de kosten daarvan?
Ten aanzien van de noodzaak van het verblijf elders, de noodzaak van tijdelijke opslag inboedel en de kosten daar van:
- hoelang zal het herstel van het stucwerk in beslag nemen?
- is het noodzakelijk dat [Q.] c.s. wegens herstel stucwerk elders verblijven en zo ja voor hoelang?
- wat zijn de kosten van tijdelijk verblijf elders?
- is het noodzakelijk dat de meubels elders worden opgeslagen en zo ja voor hoelang?
- wat zijn de kosten van de opslag van inboedel?
4.3.23.De comparitie zal tevens worden benut om te onderzoeken of partijen geheel of gedeeltelijk tot een minnelijke regeling kunnen komen.
4.3.24.Het hof verzoekt [X.] c.s. om er voor zorg te dragen dat ter comparitie aanwezig is diegene die bevoegd is tot het treffen van een minnelijke regeling namens Aannemersbedrijf Fa. [Y.] en zoon.
bepaalt dat partijen – [Q.] c.s. in persoon en [X.] c.s. deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – zullen verschijnen voor mr. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 4.3.5, 4.3.10, 4.3.11, 4.3.12, 4.3.22 t/m 4.3.23 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 17 januari 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten op maandagen, dinsdagen en vrijdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
bepaalt dat partijen bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum dienen toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan de raadsheer-commissaris.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 januari 2012.