In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage diende, ging het om een aanvaring op het Schelde-Rijnkanaal waarbij de V.O.F. Enigma en haar appellanten (hierna: Enigma c.s.) in hoger beroep waren gekomen tegen Saar Coal International GmbH. De zaak draaide om de vraag of Enigma c.s. zich kon beroepen op bepaalde bepalingen uit de tussen Saar Coal en Rhenania toepasselijke algemene voorwaarden, specifiek de Verlade- und Transportbedingungen. Deze bepalingen betroffen aansprakelijkheidsbeperkingen voor nautische fouten en de uitsluiting van het terughoudingsrecht bij averij grosse. Het hof oordeelde dat Enigma c.s. niet had aangetoond dat er voorafgaand aan de overeenkomst specifieke overeenstemming was bereikt over deze bepalingen, wat noodzakelijk was volgens het Duitse recht dat op de relatie van toepassing was. Hierdoor kon Enigma c.s. zich niet beroepen op de genoemde bepalingen.
Het hof merkte op dat Enigma c.s. de mogelijkheid had om bewijs te leveren van de geldigheid van de bepalingen, maar hiervan geen gebruik had gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat Enigma c.s. aansprakelijk was voor de schade die voortvloeide uit de navigatiefout. Het beroep van Enigma c.s. op andere juridische gronden werd ook verworpen, waardoor het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. Enigma c.s. werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Saar Coal waren vastgesteld op een bedrag van € 1.635,- aan verschotten en € 3.262,- aan salaris voor de advocaat.
De uitspraak werd gedaan op 4 december 2012 door de rechters J.M. van der Klooster, J.H.W. de Planque en A.A. Rijperman, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.