In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank de vordering van Varde tot betaling door de geïntimeerde is afgewezen. De zaak betreft een aandelenleaseovereenkomst die door de geïntimeerde, geboren op 3 december 1985, is gesloten met een rechtsvoorganger van Dexia. Vanwege zijn minderjarigheid is de overeenkomst mede ondertekend door zijn vader. De geïntimeerde heeft de overeenkomst op 25 augustus 2005 vernietigd, omdat hij meende dat hij handelingsonbekwaam was en dat de toestemming van zijn vader niet rechtsgeldig was zonder machtiging van de kantonrechter.
Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst inderdaad niet rechtsgeldig was gesloten, omdat de vader van de geïntimeerde geen machtiging van de kantonrechter had verkregen. Dit betekent dat de geïntimeerde niet bekwaam was om de overeenkomst aan te gaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de overeenkomst rechtsgeldig was vernietigd, maar Varde betwistte dit en stelde dat de verjaringstermijn voor de vernietiging al was verstreken. Het hof oordeelde echter dat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de minderjarige meerderjarig is en op de hoogte is van het ontbreken van de vereiste toestemming.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat de vernietiging van de overeenkomst tijdig was en dat de geïntimeerde niet gebonden was aan de WCAM-overeenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde Varde in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen in het recht en de noodzaak van wettelijke vertegenwoordiging bij het aangaan van overeenkomsten.