ECLI:NL:GHSGR:2012:5212

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2012
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
22-005556-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na gewelddadige confrontatie in Dordrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Dordrecht. De verdachte en een medeverdachte hebben in de nacht van 25 op 26 januari 2010 in Dordrecht het slachtoffer, de heer [benadeelde partij], opzettelijk klappen en stompen tegen het hoofd gegeven. Het slachtoffer viel als gevolg van deze geweldshandelingen op de grond, waar de verdachte en de medeverdachte hun gewelddadige handelingen voortzetten door het slachtoffer te schoppen en te slaan. Het slachtoffer raakte bewusteloos en overleed later in het ziekenhuis aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, en dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor doodslag. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en het vonnis herzien, waarbij het hof ook de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen tot een bedrag van € 11.411,67.

Uitspraak

PROMIS
rolnummer 22-005556-10
parketnummers 11-860046-10 en 11-710496-09 (TUL)
datum uitspraak 8 november 2012
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 21 oktober 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1964,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Torentijd” te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 juni 2011, 23 juni 2011, 9 februari 2012, 23 februari 2012 en 25 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] is beslist als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Omtrent de in beslag genomen voorwerpen is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 28 mei 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk de heer [benadeelde partij 1] van het leven heeft beroofd, immers
  • heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet de heer [benadeelde partij] voornoemd meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) getrapt en/of geschopt, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam, als gevolg waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of
  • heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet (vervolgens) de heer [benadeelde partij] voornoemd, (terwijl de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was,) meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) getrapt en/of geschopt, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam, ten gevolge waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuwstraat en/of het Statenplein, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [benadeelde partij], welk geweld bestond uit het
  • meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) slaan en/of stompen en/of (met geschoeide voet) trappen en/of schoppen, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam, als gevolg waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of
  • vervolgens,) (terwijl de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was,) meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) slaan en/of stompen en/of (met geschoeide voet) trappen en/of schoppen, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam,
ten gevolge van welke geweldshandeling(en) de heer [benadeelde partij] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden, dan wel zwaar lichamelijk letsel (te weten (ernstige) beschadiging van de hersenen en/of een verstoring van de hartfunctie en/of een breuk van één of meer neusbeenderen en/of één of meer ribbreuken), althans enig lichamelijk letsel, heeft opgelopen;
Meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten (ernstige) beschadiging van de hersenen en/of een verstoring van de hartfunctie en/of een breuk van één of meer neusbeenderen en/of één of meer ribbreuken), heeft toegebracht, door deze [benadeelde partij 1] opzettelijk
  • meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) te slaan en/of te stompen en/of (met geschoeide voet) te trappen en/of schoppen, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam, als gevolg waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of
  • vervolgens,) (terwijl de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was,) meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) te slaan en/of te stompen en/of (met geschoeide voet) te trappen en/of schoppen, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam;
(en welke geweldshandeling(en) de dood van de heer [benadeelde partij] ten gevolge heeft/hebben gehad);
Meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010, althans op of omstreeks 26 januari 2010, te Dordrecht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten de heer [benadeelde partij 1]),
  • meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) getrapt en/of geschopt, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens bovenlichaam, als gevolg waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond terecht is gekomen en/of diens bewustzijn is verloren en/of
  • vervolgens,) (terwijl de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag en/of niet langer bij bewustzijn was,) meerdere malen, althans éénmaal, (telkens) (met kracht) (met de vuist) heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet) getrapt en/of geschopt, op/tegen diens hoofd en/of op/tegen diens (boven)lichaam, ten gevolge waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden dan wel zwaar lichamelijk letsel (te weten (ernstige) beschadiging van de hersenen en/of een verstoring van de hartfunctie en/of een breuk van één of meer neusbeenderen en/of één of meer ribbreuken) heeft opgelopen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 25 januari 2010 op 26 januari 2010 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk de heer [benadeelde partij 1] van het leven heeft beroofd, immers
- hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet de heer [benadeelde partij] voornoemd meerdere malen met kracht (met de vuist) geslagen en/of gestompt, als gevolg waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond terecht is gekomen en
- hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
(vervolgens de heer [benadeelde partij] voornoemd,
(terwijl de heer [benadeelde partij] voornoemd op de grond lag meerdere malen met kracht (met de vuist) geslagen en/of gestompt en met geschoeide voet geschopt, op/tegen diens hoofd en op/tegen diens bovenlichaam, ten gevolge waarvan de heer [benadeelde partij] voornoemd (op 28 januari 2010) is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegdeen aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2012 gehechte pleitnotities bepleit dat de verdachte van het hem primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
In de kern weergegeven heeft de verdediging daartoe het volgende – voor zover hier van belang - aangevoerd:
  • op grond van de rapporten van de deskundigen kan niet eenduidig worden vastgesteld wat de doodsoorzaak is geweest;
  • in de visie van de verdediging is in de onderhavige zaak onvoldoende gebleken van een causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van [benadeelde partij];
- bij de verdachte heeft niet het opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van het slachtoffer voorgezeten;
- niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Op 26 januari 2010 te 00.06 uur komt er bij alarmnummer 112 een melding binnen, inhoudende dat iemand een paar klappen heeft gehad en buiten niet goed is geworden. Volgens de melder heeft de persoon in kwestie geen hartslag meer. Ook ademt hij niet meer; hij is bewusteloos. De persoon in kwestie ligt volgens melder buiten bij [café] in de Nieuwstraat te Dordrecht. Zes minuten later komt de politie ter plaatse. Zij treffen een man in een zogenaamde stabiele zijligging aan. Het hoofd van de man wordt ondersteund door de latere medeverdachte [medeverdachte]. Op de vraag van de politie aan het slachtoffer: “Meneer, hoort u ons?” komt geen reactie. De opsporingsambtenaren zien dat in de mond, bij en om de oren en rondom de ogen een rood gekleurde vloeistof zichtbaar was, gelijkend op bloed. De oogleden van de man zijn grotendeels gesloten. In de mond zien de opsporingsambtenaren een grote hoeveelheid rood gekleurde vloeistof, gelijkend op bloed. Enkele minuten later is de ambulance ter plaatse. Het ambulance personeel constateert dat de man een hartstilstand heeft. Nadat de man is gereanimeerd, wordt hij naar het ziekenhuis vervoerd. De man blijkt te zijn genaamd [benadeelde partij], geboren op [geboortejaar] 1976 te [geboorteplaats], Ierland.
Bij binnenkomst in het ziekenhuis constateert medisch personeel dat [benadeelde partij] weliswaar hartactie heeft, doch comateus is. De comateuze toestand verslechtert. Op 28 januari 2010 omstreeks 16.00 uur wordt [benadeelde partij] hersensdood verklaard. Later die dag wordt de kunstmatige beademing beëindigd. [benadeelde partij] overlijdt op 28 januari 2010 op 33-jarige leeftijd.
Diezelfde dag nog constateert de lijkschouwer dat de aard van het overlijden ‘hersenletsel’ is. Omdat de lijkschouwer er niet van overtuigd is dat de dood als gevolg van een natuurlijke oorzaak is ingetreden, wordt het stoffelijk overschot van [benadeelde partij] op 29 januari 2010 voor sectie naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) overgebracht.
De politie heeft omtrent de toedracht van hetgeen zich de bewuste nacht bij het café heeft afgespeeld een aantal getuigen gehoord. Op grond van die verklaringen kan de volgende toedracht worden vastgesteld.
Op 25 januari 2010 vlak voor middernacht komt een Ierse man, het latere slachtoffer [benadeelde partij], [Café] te Dordrecht binnen. Om reden dat hij behoorlijk aangeschoten is, weigert de dienstdoende barmedewerkster hem alcohol te schenken. Zij deelt [benadeelde partij] mede dat het sluitingstijd is en verzoekt hem het café te verlaten. Aan dat verzoek geeft hij echter geen gevolg. Daarop proberen de barmedewerkster en twee andere vrouwen [benadeelde partij] het café uit te zetten. Omdat dat niet lukt, vraagt de barmedewerkster de verdachte haar te helpen. De verdachte loopt naar [benadeelde partij] toe, pakt hem bij diens schouder en leidt hem naar de deur. In de deuropening geeft [benadeelde partij] de verdachte een klap. In reactie daarop geeft de verdachte [benadeelde partij] een klap terug. Ondertussen is [medeverdachte] er bij komen staan.
Buiten voor het café geven de verdachte en [medeverdachte] [benadeelde partij] klappen tegen diens hoofd. Na een paar klappen valt [benadeelde partij] bewusteloos op de grond. Terwijl [benadeelde partij] onbeweeglijk op de grond ligt, zetten de verdachte en [medeverdachte] hun gewelddadige handelingen voort. [medeverdachte] geeft [benadeelde partij] tenminste één keer een schop tegen diens hoofd. Ook schopt hij hem tegen diens bovenlichaam. De verdachte geeft [benadeelde partij] uiteindelijk nog een laatste harde klap tegen diens hoofd en een schop tegen de zijkant van het hoofd. Vervolgens gaat de verdachte het café weer in.
Uit het dossier leidt het hof af dat [benadeelde partij] ongeveer negen minuten op straat ligt, voordat de ambulance ter plaatse is.
De ter plaatse gekomen politie hoort van een getuige dat de dader het café is binnengegaan. In het café treft de politie de verdachte aan. Desgevraagd deelt de verdachte mede dat hij is geslagen door een man en dat hij die man daarop heeft teruggeslagen. De politie houdt de verdachte aan op grond van verdenking van zware mishandeling.
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in een gevecht met het slachtoffer [benadeelde partij] zijn geraakt, waarbij de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer meermalen klappen tegen diens hoofd hebben gegeven.
Als gevolg van de klappen is het slachtoffer op de grond gevallen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag, zijn de geweldshandelingen jegens hem voortgezet. Beide verdachten hebben hem toen meermalen geschopt en geslagen. [medeverdachte] heeft het slachtoffer tegen diens bovenlichaam en tenminste één keer tegen het hoofd geschopt. De verdachte heeft het slachtoffer tenslotte nog een harde klap tegen diens hoofd gegeven en hem daarna nog tegen de zijkant van diens hoofd geschopt.
Naar alle waarschijnlijkheid is hij ongeveer negen minuten in coma geweest; in elk geval lag hij al die tijd roerloos op de grond, was hij volgens de 112-melding die op 26 januari 2010 om 00.06 uur binnenkwam zonder hartslag en zonder ademhaling, en was hij toen de ambulance arriveerde reanimatiebehoeftig.
Verweer ten aanzien van de doodsoorzaak en de causaliteit
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de gedragingen van de verdachte hebben geleid tot het overlijden van het slachtoffer. In dat verband dient te worden vastgesteld (a) wat de doodsoorzaak is en (b) of die doodsoorzaak het gevolg is van de aan de verdachte ten laste gelegde geweldshandelingen voor zover bewezen verklaard.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 29 januari 2010 heeft dr. B. Kubat, patholoog bij het NFI, sectie op het stoffelijk overschot van het slachtoffer [benadeelde partij] verricht. Naar aanleiding van haar bevindingen heeft dr. Kubat op 10 juni 2010 een definitief sectierapport opgesteld. Daaruit blijkt onder meer het volgende:

“ Resultaten

Bij de sectie op het lichaam van [benadeelde partij 1], geboren op
[geboortejaar] 1976, is (…) gebleken:
(…)
2.
te zware hersenen met tekenen van afplatting van de hersenwindingen en weefselbeschadiging ten gevolge van inklemming, geen kneuzingen; bij neuropathologisch onderzoek beeld van ernstig zuurstoftekort (hypoxische encephalopathie);
3.
breuk van de neusbeenderen op de in het ziekenhuis gemaakt CT-scan, gemaakt op 26 januari 2010;
(…)
6.
te zwaar hart;
(…)
9.
geen aanwijzingen voor een toxicologische beïnvloeding van het slachtoffer ten tijde van het incident.

Interpretatie van resultaten

Bij sectie werden letsels aan het gelaat en het hoofd gevonden die tekenen van beginnende genezing toonden passend bij de periode van drie dagen tussen het oplopen van letsels en het overlijden. Er dient daarom rekening gehouden te worden met het feit dat de letsels oorspronkelijk waarschijnlijk uitgebreider geweest zijn. Deze letsels waren bij leven ontstaan en het gevolg van uitwendig mechanisch botsend geweld.
De bevindingen aan de hersenen passen bij ernstige beschadiging door zuurstoftekort, hierdoor opgetreden hersenoedeem en uiteindelijk ernstige herseninklemming. Er werden bij het hersenonderzoek geen traumatische afwijkingen gevonden. Dit sluit trauma echter geenszins uit. Het optreden van coma na de gemelde slagen op het hoofd kan zonder meer worden verklaard door een functionele verstoring ten gevolge van het geweld op het hoofd; hierbij kan tevens een verstoring van de zogenaamde vitale functies (ademhaling en hartslag) optreden die dan leidt tot het reanimatiebehoeftig worden van het slachtoffer.(…) Het hart was vergroot. Het is bekend dat een dergelijke hartvergroting een verhoogde kans geeft op (soms fatale) hartritmestoornissen. Ook een harde klap op de hartstreek of in de bovenbuik kan via een reflex leiden tot een hartstilstand. Of zich dit in het voorliggende geval heeft voorgedaan is middels een sectie niet na te gaan”.
Op grond van haar bevindingen is dr. Kubat tot de conclusie gekomen dat het overlijden van het slachtoffer [benadeelde partij] kan worden verklaard door de verwikkelingen ontstaan na een reanimatie. Volgens haar is de meest waarschijnlijke oorzaak van het reanimatiebehoeftig worden een verstoring van hersenfuncties en/of hartfunctie door slagen op het hoofd en/of op het lichaam.
Op 29 juli 2010 heeft dr. Kubat een verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd. Op de vraag of er nog andere oorzaken kunnen zijn voor het optreden van coma of van de reanimatiebehoefte dan geweld uitgeoefend op het hoofd van het slachtoffer heeft zij geantwoord dat slagen op de borstkas of in de bovenbuik dat kunnen veroorzaken. Ook bepaalde ziekelijke afwijkingen kunnen een oorzaak zijn. Voor ziekelijke afwijkingen heeft dr. Kubat echter geen aanwijzingen gevonden.
Volgens haar is de beschadiging van de hersenen ontstaan door zuurstoftekort. Dat zuurstoftekort veroorzaakt een hersenzwelling. Doordat de ruimte beperkt is, ontstaat er, ten gevolge van die zwelling, ook een afplatting of inklemming van de hersenen. De onvoldoende toevoer van zuurstof naar de hersenen veroorzaakt dan een weefselbeschadiging ofwel een hypoxische encephalopathie.
Op de vraag of er nog andere oorzaken kunnen zijn voor het zuurstoftekort in de hersenen, heeft zij verklaard dat de oorzaak ook kan zijn een hartstilstand, een belemmering van de ademhaling, een hartritmestoornis, vaatvernauwingen of ernstige bloedingen.
In de onderhavige zaak is zij echter tot de conclusie gekomen dat de doodsoorzaak een combinatie is van het intreden van de coma en de reanimatie zo’n negen minuten later door de ter plaatse gekomen GGD. Daaruit kan volgens dr. Kubat het zuurstoftekort in het onderhavige geval zonder meer worden verklaard.
Naar aanleiding van vragen van de zijde van de verdediging heeft dr. Kubat op 18 oktober 2011 nog een aanvullend rapport opgemaakt. Uit dat rapport volgt dat een hartinfarct bij het slachtoffer is uitgesloten middels macroscopisch onderzoek. Een hartritmestoornis kan middels sectie niet worden onderzocht. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor potentieel levensbedreigende hartritmestoornissen.
Op de vraag of dr. Kubat beschadiging aan de hals heeft geconstateerd, heeft zij geantwoord dat er bij de sectie geen letsels aan de hals zijn gevonden, uit- noch inwendig. Daarbij heeft zij opgemerkt dat:
  • gelet op het gegeven dat er een verstoring van de hartactie is ontstaan ten tijde van het incident eventuele bloeduitstortingen die het gevolg zijn van de geweldsinwerking mogelijk beperkt zijn gebleven door het ontbreken van een normale bloeddruk;
  • het slachtoffer drie dagen na het incident is overleden waardoor letsels, met name bloeduitstortingen minder zichtbaar worden. Ten tijde van de sectie zijn oudere en ten tijde van de beoordeling beperkte letsels aan het hoofd aangetroffen;
  • er voldoende heftig botsend geweld op het gelaat moet zijn geweest om het neusbeen en de wand van de linker neusbijholte te breken.
Kort samengevat blijft dr. Kubat bij de hierboven weergegeven conclusie: de doodsoorzaak is gelegen in verwikkelingen ontstaan na een reanimatie, en er moest worden gereanimeerd omdat er op het hoofd en/of het lichaam van het slachtoffer zodanig geweld was toegepast dat vitale functies verstoord waren.
Omtrent de vraag wat de doodsoorzaak van het slachtoffer [benadeelde partij] is en of de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen voor zover bewezen verklaard daaraan hebben bijgedragen, is nog een aantal rapporten opgemaakt. Voorts is op 3 februari 2012 dr. P.L.I. Dellemijn, neuroloog, door de rechter-commissaris gehoord.
Dr. Dellemijn heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij in de rapporten heeft gelezen dat het slachtoffer [benadeelde partij] bij de neus breuken heeft opgelopen. Het is volgens hem heel waarschijnlijk dat het schedelhersenletsel (de breuk van de neusbeenderen) in het onderhavige geval tot bewusteloosheid heeft geleid. Dit betekent dat er een flinke klap op het hoofd is geweest.
Voorts heeft hij verklaard in het rapport te hebben gelezen dat de directe doodsoorzaak het hersenoedeem met als gevolg inklemming is geweest. Dit is veroorzaakt door de hartstilstand. Dr. Dellemijn heeft zich afgevraagd wat de oorzaak van die hartstilstand is. Ook heeft hij zich afgevraagd of in het onderhavige geval een hartinfarct met voldoende zekerheid is uitgesloten. Onder invloed van stress kan er een hartinfarct optreden of hartritme-stoornissen. Voor dr. Dellemijn is duidelijk dat het slachtoffer niet is overleden als gevolg van klappen op zijn hoofd, omdat er geen trauma in de hersenen is gevonden dat daarop wijst. De bloedinkjes in de hartspier, waarover in het rapport wordt gesproken, kunnen het gevolg zijn van trauma door de vechtpartij, maar ook het gevolg van de reanimatie.
In de visie van dr. Dellemijn is het meest waarschijnlijke in dit geval dat de stress bij het slachtoffer, die al een vernauwde kransslagader bleek te hebben, heeft geleid tot hartproblemen en vervolgens tot een hartstilstand. Hij tekent hierbij aan dat dit niet zijn deskundigheidsgebied is. Daarna merkt hij nog op dat de oorzaak van de hartstilstand ook een combinatie van stress met een vergiftiging van alcohol en THC kan zijn geweest.
In zijn brief d.d. 27 juni 2012 stelt dr. Henneman, cardioloog, zich op het standpunt dat er geen aanwijzingen zijn voor een doorgemaakt myocardinfarct. Volgens hem is de hartstilstand ongetwijfeld het gevolg geweest van het cerebrale trauma waarbij door functionele verstoring aan vitale functies, dat wil zeggen ademhaling en hartslag, er een hartstilstand is opgetreden met ernstige hypoxie met als gevolg daarvan dat het slachtoffer in een reanimatiesetting belandde.
Dr. Henneman kan de stelling van dr. Dellemijn, inhoudende dat stress bij het slachtoffer die een matig vernauwde kransslagader had, heeft geleid tot hartproblemen en vervolgens tot een hartstilstand, niet onderschrijven.
In zijn rapport d.d. 16 juli 2012 heeft dr. E.J.M. Pennings, toxicoloog, zich gebogen over de vraag in hoeverre alcohol en verdovende middelen, in het bijzonder THC, een bijdrage kunnen leveren aan dan wel de oorzaak zijn van een mogelijke hartstilstand zoals in de onderhavige zaak beschreven. De deskundige komt tot de conclusie dat het slachtoffer [benadeelde partij] een vergroot hart en een vernauwde kransslagader had. Volgens zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen verkeerde het slachtoffer onder invloed van alcohol en THC. Indien in zulke gevallen de zuurstoftoevoer naar het hart wordt belemmerd (zoals bijvoorbeeld in geval van bloed in de ademhalingswegen) of de hart-longfunctie wordt verstoord door een trauma, kan dit leiden tot een fatale hartritmestoornis, aldus dr. Pennings.
De algemene conclusie is dat alcohol en THC kunnen bijdragen aan een hartstilstand zoals beschreven in het geval van [benadeelde partij]. De omvang van die bijdrage kan in individuele gevallen echter niet worden bepaald.
Op grond van de hierboven weergegeven bevindingen van de deskundigen stelt het hof vast dat onbetwist is dat de directe doodsoorzaak van [benadeelde partij] is gelegen in herseninklemming als gevolg van zuurstoftekort in de hersenen. Volgens dr. Kubat is het zuurstoftekort in de hersenen het gevolg van het intreden van de coma in combinatie met het reanimatiebehoeftig worden van het slachtoffer. De overige deskundigen hebben zich gebogen over de vraag wat de oorzaak van de hartstilstand (die voorafging aan het reanimatiebehoeftig worden van het slachtoffer) is geweest, en zij hebben een aantal factoren genoemd die mede-oorzaak kunnen zijn van de hartstilstand. Zij hebben de (directe) doodsoorzaak als zodanig niet betwist, maar wel, veronderstellenderwijs, factoren genoemd die mede een bijdrage hebben kunnen leveren aan (de hartstilstand die leidde tot) de reanimatiebehoeftigheid van het slachtoffer. Allen hebben verondersteld dat het op het slachtoffer toegepast geweld hierbij een rol heeft gespeeld. Alleen bij de deskundige Dellemijn is dat niet uitgesproken in die zin, dat hij zich heeft beperkt tot de vaststelling dat ‘stress’ een oorzaak van de hartstilstand zou kunnen zijn. Hij heeft daarbij overigens direct aangetekend dat hij zich hiermee buiten zijn deskundigheidsgebied begaf, en dat dit om het oordeel van een cardioloog vroeg. In dit geval heeft de cardioloog Henneman zich van het oordeel van Dellemijn gedistantieerd; reeds daarom zal het hof Dellemijn hierin niet volgen.
Daarmee komt de hierboven reeds onderscheiden vraag aan de orde of de aan de verdachte ten laste gelegde handelingen voor zover bewezen verklaard de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer tot gevolg hebben gehad.
Dr. Kubat heeft zich in haar rapport op het standpunt gesteld dat het intreden van de coma na de gemelde slagen op het hoofd zonder meer kan worden verklaard door een functionele verstoring ten gevolge van het geweld op het hoofd. Het intreden van de coma kan volgens haar ook zijn veroorzaakt door slagen op de borstkas of in de bovenbuik. Hierbij kan tevens een verstoring van de zogenaamde vitale functies (ademhaling en hartslag) optreden die dan leidt tot het reanimatiebehoeftig worden van het slachtoffer. Cardioloog dr. Henneman heeft zich bij de bevindingen van dr. Kubat aangesloten. Uit de vastgestelde feiten blijkt naar het oordeel van het hof dat beide verdachten geweldshandelingen hebben uitgeoefend jegens het slachtoffer, die passen bij de door de deskundigen beschreven oorzakelijkheid. De deskundigen dr. Dellemijn en dr. Pennings hebben gesteld dat mogelijk andere factoren (mede) tot een hartstilstand bij het slachtoffer [benadeelde partij] hebben geleid. Geen van deze deskundigen heeft echter uitgesloten dat trauma als gevolg van de vechtpartij tenminste mede een bijdrage aan de hartstilstand heeft geleverd (waarbij Pennings met zoveel woorden het trauma heeft genoemd als in elk geval één van de oorzaken).
Het hof neemt de verklaring van dr. Kubat omtrent de doodsoorzaak van het slachtoffer over en is – alles overwegende – van oordeel dat de omstandigheid dat niet met mathematische zekerheid kan worden vastgesteld langs welke keten van oorzakelijkheden de dood van het slachtoffer te weeg is gebracht, niet weg neemt dat de kans op dat overlijden door het aan de verdachte ten laste gelegde geweld voor zover bewezen verklaard in zodanige mate is verhoogd dat het overlijden van het slachtoffer [benadeelde partij] aan dat geweld en derhalve aan de verdachte redelijkerwijs kan worden toegerekend.
Verweer omtrent het ontbreken van opzet op de dood van het slachtoffer
Namens de verdachte is betoogd dat bij de verdachte niet het opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van het slachtoffer [benadeelde partij] heeft voorgezeten. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2012 gehechte pleitnotities en de handgeschreven aanvulling daarop is verwoord.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet dient te worden vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelingen zou komen te overlijden.
Het hof heeft op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte] het slachtoffer tegen diens hoofd hebben geslagen en/of gestompt. Als gevolg daarvan is het slachtoffer op de grond terechtgekomen.
Terwijl het slachtoffer op de grond lag, hebben de verdachte en de medeverdachte de geweldshandelingen jegens het slachtoffer voortgezet. De verdachte heeft onder meer tenslotte met zijn vuist op het gezicht van het slachtoffer geslagen. Na die harde klap heeft de verdachte het slachtoffer nog een schop tegen de zijkant van diens hoofd gegeven. [medeverdachte] heeft het slachtoffer tegen diens bovenlichaam en tenminste eenmaal hard tegen diens hoofd geschopt.
Naar het oordeel van het hof dienen de geweldshandelingen gepleegd onder de vastgestelde omstandigheden te worden beschouwd als gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan dan dat de verdachte de door die geweldshandelingen te weeg gebrachte aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer willens en wetens heeft aanvaard.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet willens en wetens heeft aanvaard. Ter onderbouwing van het betoog heeft de verdediging aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verdachte als gevolg van de klap van het slachtoffer geheugenverlies had opgelopen en dus geen wetenschap van zijn gedragingen heeft gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken stelt het hof vast dat de verdachte direct na zijn aanhouding diezelfde nacht heeft verklaard dat hij eerst door het slachtoffer was geslagen en dat hij daarop had gereageerd door een paar knoerten terug te geven. Eén van de bij de aanhouding van de verdachte betrokken verbalisanten heeft de verdachte horen zeggen: “Hij is toch niet dood, ik heb hem toch niet doodgeslagen?”.
Op 26 januari 2010 te 00:31 uur is de verdachte gehoord in het kader van de inverzekeringstelling. De verdachte heeft toen verklaard:
“Ik heb hem geslagen, hij gaat toch zeker niet dood? Ik heb een beetje gedronken, het was gewoon een caféruzie”.
Later die dag te 15:16 uur is de verdachte door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft de verdachte verklaard:

Ik weet natuurlijk wel dat ik ben aangehouden voor dat akkefietje van vannacht.
Ik ben naar die man gelopen, ik heb hem bij zijn arm gepakt en ik heb hem mee naar buiten genomen. Die man begon bij de voordeur gelijk te knokken. Ik heb een klap in mijn gezicht gekregen. Toen was het knokken. Toen gebeurde er zo veel. V: waar heb jij hem geslagen? Waar ik hem raken kon. Ik ben geen vechtsporter, ik raak gewoon waar ik hem raken kan. Ik zag die linten hangen toen ik naar het politiebureau werd gebracht. Ik dacht eigenlijk dat hij dood was. (…) Ik was boos. Ik was het zat. Ik was boos. Ik was heel erg boos, kijk maar naar die klappen die ik heb gegeven. Zo heeft zich dat denk ik geuit, dat ik die klappen heb gegeven. Ik heb ook flink
pijn aan mijn handen.(…) Ik heb die vent een paar stuiters op zijn hoofd gegeven, omdat hij begon”.
Uit bovenstaande verklaringen van de verdachte leidt het hof af dat de verdachte zich wel degelijk bewust is geweest van zijn handelingen jegens het slachtoffer en dat uit het gestelde geheugenverlies, voor zover dat later is opgetreden, niet volgt dat verdachte zich ten tijde van de geweldpleging van zijn handelen onvoldoende bewust is geweest om uit de uiterlijke verschijningsvorm van dat handelen conclusies over het al dan niet bestaan van (voorwaardelijk) opzet te trekken.
Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de handelingen van de verdachte zou overlijden.
Verweer ten aanzien van het medeplegen
Op grond van de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen acht het hof tot slot bewezen dat er tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] sprake was van een – voor medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht vereiste – nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het doden van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van doodslag.

Strafbaarheid van feit en van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2012 betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor wat betreft de onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2012 gehechte pleitnoties is verwoord.
Op grond van de op 26 januari 2010 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte, in samenhang bezien met de overige zich in het dossier bevindende verklaringen, kan worden vastgesteld dat het latere slachtoffer een harde klap in verdachtes gezicht heeft gegeven op het moment dat hij door verdachte naar buiten werd geleid en zich ongeveer op de drempel van de uitgang bevond. In zoverre kan worden gesproken van een onmiddellijke aanranding van verdachtes lijf. Er was echter voldoende ruimte voor de verdachte om zich aan volgende eventuele aanvallen te onttrekken, er was geen enkele aanwijzing dat het slachtoffer hem nogmaals zou slaan en de verdachte heeft zich, toen hij de tegenaanval inzette, langs de medeverdachte naar buiten begeven. Naar het oordeel van het hof was er geen sprake van een situatie waarin tegen genoemde aanranding verdediging geboden was. Daaruit volgt dat het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens noodweer moet wordt verworpen.
Nu er naar het oordeel van het hof geen sprake was van een noodweersituatie, kan reeds daarom evenmin sprake zijn van noodweerexces. Daaruit volgt dat het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces eveneens moet wordt verworpen
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
In dit verband heeft het hof acht geslagen op de inhoud van de omtrent de persoon van de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden opgemaakte rapporten van drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog, en drs. P.C.A. van der Graaff, psychiater. Beide gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte als toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep – met aanvulling van gronden – zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben het slachtoffer [benadeelde partij 1] opzettelijk klappen en/of stompen tegen het hoofd gegeven en hem vervolgens, terwijl hij als gevolg van die klappen op de grond terecht was gekomen, tegen diens hoofd geslagen en tegen diens bovenlichaam en hoofd geschopt. Aldus hebben zij willens en wetens het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht. Als gevolg van die gewelddadige handelingen is het slachtoffer overleden. Door zijn handelwijze heeft de verdachte het slachtoffer van zijn grootste rechtsgoed, het leven, beroofd. Dit is een zeer ernstig feit, waardoor de rechtsorde in ernstige mate is geschokt en aan de nabestaanden van het slachtoffer onzegbaar leed is aangedaan.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 oktober 2012, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (onder meer) mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormfout, omdat voorafgaande aan de sectie op het stoffelijk overschot van het slachtoffer de procedure ex artikel 228, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet is gevolgd. In de visie van de verdediging dient aan die vormfout het in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering genoemde gevolg, te weten strafvermindering, te worden verbonden.
Het hof stelt vast dat de procedure ex artikel 228, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet is gevolgd en er mitsdien sprake is van een vormfout, die niet meer kan worden hersteld.
Nu de verdediging niet heeft gesteld in welk opzicht de verdachte door die vormfout in zijn belangen is geschaad en daardoor nadeel heeft ondervonden, ziet het hof geen aanleiding daaraan de in artikel 359a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering genoemde consequentie te verbinden.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals nader in de pleitnotities omschreven, wel aanleiding aan de verdachte een lagere straf dan door de advocaat-generaal gevorderd, op te leggen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Nu aan de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde een gevangenisstraf van na te melden duur wordt opgelegd, zal het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afwijzen.
De vordering van de benadeelde partij
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van in totaal € 15.209,60.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 11.411,67.
Nu de advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, leidt het hof daaruit af dat hij zich op het standpunt stelt dat ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het vonnis dient te worden beslist.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 11.411,67 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Beslag
Ten aanzien van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
De onder het slachtoffer [benadeelde partij 1] in beslag genomen voorwerpen dienen aan de rechthebbende(n) te worden teruggeven.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 28 mei 2009 onder parketnummer 11-710496-09 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 11.411,67 (elfduizend vierhonderdelf euro en zevenenzestig cent)en veroordeelt de verdachte, die evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]een bedrag te betalen van
€ 11.411,67 (elfduizend vierhonderdelf euro en zevenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
92 (tweeënnegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de onder hem in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende(n) van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de onder het slachtoffer in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Dordrecht van 28 mei 2009 onder parketnummer 11-710496-09 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (
één) maand.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. R.M. Bouritius en mr. H.C. Wiersinga, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2012.