ECLI:NL:GHSGR:2012:5209

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2012
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
22-000847-12
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontvoering, mishandeling en andere strafbare feiten tijdens proefverlof

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ongeveer zeven weken schuldig heeft gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten. Deze feiten omvatten de ontvoering en mishandeling van een vijftienjarig slachtoffer, het aanrijden van een agent tijdens een achtervolging, woninginbraak in Hilversum, en het oplichten van bedrijven met een gestolen creditcard. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugverwijzing door de Hoge Raad, die eerder het vonnis van de rechtbank had vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, strafbaar is en dat de ernst van de feiten en het recidiverisico een terbeschikkingstelling met dwangverpleging rechtvaardigen. De verdachte heeft zich tijdens zijn proefverlof niet aan de voorwaarden gehouden en heeft opnieuw strafbare feiten gepleegd, wat de noodzaak van een strenge maatregel onderstreept. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte ter beschikking te stellen en te verplegen van overheidswege toegewezen, gezien de ernstige aard van de feiten en de risico's voor de maatschappij.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-000847-12
Parketnummers: 09-900202-08 en 09-753066-08
Datum uitspraak: 29 november 2012
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 oktober 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 mei, 19 juli en 15 november 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de dagvaarding ten aanzien van het onder 11 ten laste gelegde partieel nietig verklaard. De verdachte is van het onder 8, 9 primair, 13 primair, 14 primair en 15 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6, 7 primair, 9 subsidiair, 10, 11, 12, 13 subsidiair, 14 subsidiair en 15 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte - het hof begrijpt ter zake van het onder 5 ten laste gelegde - de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van achttien maanden ontzegd. Omtrent de in beslag genomen voorwerpen is beslist zoals is vermeld in het vonnis waarvan beroep, terwijl de benadeelde partij niet ontvankelijk is verklaard in zijn vordering.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft - in een andere samenstelling - bij arrest van 9 juni 2010 het vonnis waarvan beroep vernietigd, de verdachte van het onder 5 primair, 7, 8 primair, 9 primair, 11, 13 primair, 14 en 15 ten laste gelegde vrijgesproken en hem ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 8 subsidiair, 9 subsidiair, 10, 12 en 13 subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde heeft het hof de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden ontzegd. Voorts heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en heeft het hof bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Omtrent het beslag is beslist als nader in het arrest omschreven.
De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 31 januari 2012 het arrest van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, waaronder begrepen de opgelegde maatregelen. De zaak is naar dit hof teruggewezen, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Voor het overige is het cassatieberoep verworpen.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 31 januari 2012 de zaak aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft feit 1 en 2 en de strafoplegging, waaronder begrepen de opgelegde maatregelen.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 30 december 2007 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet: - bij de woning van die [benadeelde partij] aangebeld en/of (via de intercom) die [benadeelde partij] gevraagd naar buiten te komen en/of - (vervolgens) die [benadeelde partij] onder bedreiging met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of onder bedreiging met een stok en/of knuppel, gedwongen te gaan liggen in de achterbak van een auto en/of - (vervolgens) een deken en/of een doek over het lichaam en/of het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde partij] gelegd en/of - (vervolgens) met die auto rondgereden en/of (daarbij) tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij niet op of om zich heen mocht kijken;

2.

hij op of omstreeks 30 december 2007 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [benadeelde partij] tegen het hoofd en/of tegen het gezicht en/of tegen het lichaam (de rug en/of de borst) heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 december 2007 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [benadeelde partij] tegen het hoofd en/of tegen het gezicht en/of tegen het lichaam (de rug en/of de borst) heeft geslagen en/of geschopt, waardoor voornoemde [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bespreking verweren

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel bewijsuitsluiting

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe het volgende aangedragen. De raadsvrouw is om de hierna te noemen redenen van mening dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft verzocht kennis te nemen van de audio(visuele) opnamen van de verhoren van [benadeelde partij] en [getuige]. De verdediging - dat wil zeggen de raadsvrouw én de verdachte -, is daartoe in de gelegenheid gesteld door het hof, echter, kennisneming heeft niet kunnen plaatsvinden omdat niet alle opgenomen verhoren van [getuige] nog beschikbaar waren. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2012 is een deel van de opgenomen verhoren zoekgeraakt. Subsidiair heeft de raadsvrouw bewijsuitsluiting bepleit, nu met de vernietiging van het bewijsmateriaal een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Herstel is niet meer mogelijk, nu de bestanden onvindbaar zijn. De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat, nu de relevante verhoren niet meer te beluisteren zijn, de verdachte geen eerlijk proces kan krijgen omdat hij zijn verdediging niet naar behoren kan voeren.
Het hof oordeelt als volgt.
Allereerst merkt het hof op dat alle door de raadsvrouw bedoelde verhoren in hun geheel zijn uitgeschreven in de processen-verbaal die deel uitmaken van het dossier. De vermissing betreft dan ook slechts de achterliggende geluidsopnamen van de verhoren van [getuige].
Blijkens het dossier is inderdaad sprake van het kwijtraken van een deel hiervan, waarschijnlijk ten gevolge van een verhuizing van het archief van de politie Scheveningen naar het archief van de politie Haaglanden. Dit enkele feit kan naar het oordeel van het hof niet de conclusie dragen dat sprake is van een ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor de belangen van de verdachte doelbewust of met grove veronachtzaming zijn geschaad. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dan ook niet aan de orde.
Voorts overweegt het hof in dit verband dat het in casu niet gaat om een tegenonderzoek, waarover de raadsvrouw spreekt, maar om het uitoefenen van een recht op controle van bewijsmiddelen. De vergelijkingen die de raadsvrouw in haar pleitnota ten aanzien van het tegenonderzoek (contra-expertise) heeft gemaakt, gaan dan ook niet op. Voorts stelt het hof vast dat de verdediging blijkens de stukken in een eerder stadium van deze strafzaak van alle bedoelde beelden en geluidsopnamen kennis heeft kunnen nemen. Ook heeft de verdediging naar aanleiding daarvan reeds de verhoren van kritische kanttekeningen voorzien. Van deze kritische kanttekeningen, waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen, heeft het hof kennis genomen. Deze kritische kanttekeningen heeft het hof in de beoordeling betrokken. Het hof verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 7 oktober 2009. Dat het arrest van het hof van 9 juni 2010 door de Hoge Raad is vernietigd, doet niets af aan het feit dat de verdediging van alle (geluids)opnamen heeft kennis genomen.
Het door de raadsvrouw bedoelde verzuim bestaat naar het oordeel van het hof dan ook slechts hieruit, dat een beperkt aantal verhoren van [getuige], die schriftelijk zijn uitgewerkt, niet in dit stadium uitgeluisterd kan worden
door de verdachte.
Nu aan de verdachte dit recht is onthouden, acht het hof de conclusie dat sprake is van een vormverzuim waardoor de verdachte enig nadeel heeft opgelopen, juist. Echter, gelet op het voorgaande, is het hof tevens van oordeel dat het nadeel voor de verdediging als geheel beperkt is en er mitsdien evenmin sprake is van een aanzienlijke mate van schending van de rechten van de verdediging. In elk geval is de schending niet van dien aard dat bewijsuitsluiting van de verklaringen van [getuige] geïndiceerd is. Het hof merkt daarbij op dat, terwijl er in een eerder stadium door de verdediging op verschillende plaatsen kritische kanttekeningen bij de uitwerking van de verhoren zijn gezet, de essentie van de verklaring van [getuige] over de confrontatie met de foto van de verdachte enerzijds en de kritische kanttekeningen van de verdediging anderzijds op hetzelfde neerkomen. In de kern beschouwd, is er geen plaats voor gerede twijfel over de verklaringen van [getuige]; zij heeft [verdachte] herkend.
De slotsom is dat het hof acht heeft geslagen op de bezwaren van de raadsvrouw, maar dat gelet op het bovenstaande zal worden volstaan met de constatering van het vormverzuim.
Het hof verwerpt de verweren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op 30 december 2007 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en
zijn mededaders met dat opzet:
  • bij de woning van die [benadeelde partij] aangebeld en (via de intercom) die [benadeelde partij] gevraagd naar buiten te komen en
  • vervolgens) die [benadeelde partij] onder bedreiging met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen te gaan liggen in de achterbak van een auto en
  • een deken over het lichaam van die [benadeelde partij] gelegd en
  • met die auto rondgereden en (daarbij) tegen die [benadeelde partij] gezegd dat hij niet op of om zich heen mocht kijken;

2.

hij op 30 december 2007 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen die [benadeelde partij] tegen het hoofd en tegen het gezicht en tegen het lichaam (de rug) heeft geslagen en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bespreking van overige verweren

Fosloconfrontatie en betrouwbaarheid verklaringen

De herkenning door het slachtoffer [benadeelde partij] van de verdachte tijdens een zogenoemde fosloconfrontatie acht het hof betrouwbaar. De betrokken stelling van de raadsvrouw dat de procedure van de ‘foslo’ niet voldoende is vastgelegd en niet voldoet aan de richtlijnen is niet nader onderbouwd doordat de raadsvrouw niet vermeldt welke richtlijnen dit betreft en behoeft reeds daarom geen bespreking.
Dat de door [benadeelde partij] aangewezen ‘foto 2 van links’ de foto van de verdachte betreft, leidt het hof af uit het proces-verbaal waarin is vermeld dat de foto van de verdachte nummer 2 heeft, in samenhang met de processen-verbaal waarin is vermeld dat de foto’s naast elkaar zijn getoond.
De suggestie van de verdachte dat [benadeelde partij] hem vanwege het dragen van een bivakmuts ten tijde van de ontvoering niet zou hebben kunnen herkennen, deelt het hof niet. Immers heeft [benadeelde partij] verklaard dat de drie jongens die hem ontvoerden respectievelijk een sjaal en een muts, een jas met capuchon en bontkraag, en een sjaal droegen. Hij heeft niet verklaard dat hun gezichten (geheel) waren bedekt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer [benadeelde partij] ook voor het overige betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs
.Zijn verklaringen zijn - zeker op hoofdlijnen - consistent en gedetailleerd van aard en komen op essentiële punten overeen met de verklaringen van [getuige]. Zo hebben zij gelijkluidend verklaard over de manier waarop [benadeelde partij] zijn woning werd uitgelokt, het door hem (gedwongen) in de achterbak van een gereedstaande auto moeten stappen, de aanwezigheid van drie mannen en de
afwezigheidvan een hoedenplank in die auto en de mishandeling in een bos. De door de raadsvrouw op bladzijden 19 van haar pleitnota genoemde verschillen op enkele ondergeschikte punten, maken dit oordeel niet anders.
De verweren worden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is - mede gelet op hetgeen in de hierna te bespreken rapportages pro Justitia omtrent de toerekenings-vatbaarheid van de verdachte is geconcludeerd - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte met bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met verpleging van overheidswege. Voor het geval het hof niet zou overgaan tot het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging, heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest geëist. Ten aanzien van feit 5 heeft de advocaat-generaal ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden gevorderd.
Motivering van de straffen en maatregelen
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van slechts ongeveer zeven weken en nog wel tijdens een proefverlof in het kader van een PIJ-maatregel, schuldig gemaakt aan de reeks van ernstige strafbare feiten zoals hiervoor bewezen verklaard.
De ontvoering en mishandeling van het destijds vijftienjarige slachtoffer [benadeelde partij], waarbij hem ook een vuurwapen is getoond, zijn voor hem ongetwijfeld zeer angstaanjagend geweest. Dat laatste geldt ook voor agent [agent], die door de verdachte werd aangereden, toen hij hem wilde aanhouden omdat hij in een gestolen auto reed. Hij heeft in een slachtofferverklaring aangegeven dat het gebeurde diep heeft ingegrepen in zijn leven en heeft zich blijkens zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris moeten laten behandelen aan een posttraumatische stressstoornis. Ook het slachtoffer [benadeelde partij 2] zal doodsangsten hebben uitgestaan toen hij door de verdachte met een vuurwapen werd bedreigd. De bedreiging vond op de openbare weg plaats, hetgeen bij burgers in het algemeen gevoelens van onveiligheid teweeg brengt.
Bij de woninginbraak in Hilversum hebben de verdachte en zijn mededader inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner en daarnaast blijk gegeven van disrespect voor zijn eigendommen. Respect had de verdachte zeker ook niet voor de diverse (medewerkers van) bedrijven die hij samen met een ander oplichtte, door daar met een gestolen creditcard verschillende (luxe) producten aan te schaffen. Zodoende heeft de verdachte het vertrouwen van die bedrijven geschaad.
Heling – in dit geval van onder andere een auto en creditcards - maakt het plegen van diefstallen en inbraken lucratief en houdt een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand. Ook het verboden wapen- en munitiebezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien wapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2012, waaruit blijkt dat de verdachte sinds 1997 vele malen onherroepelijk is veroordeeld, voornamelijk ter zake van gewelds- en vermogensdelicten.

Persoonlijkheid verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof (onder meer) acht geslagen op het navolgende. De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk en samengevat weergegeven.
1.
De rapportage pro Justitia d.d. 9 april 2004, opgemaakt en ondertekend door S. Leutscher, psychiater: de verdachte lijdt primair aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, daarnaast aan een reactieve hechtingsstoornis. De verdachte kan sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden verklaard. Intensieve behandeling binnen een gesloten setting is noodzakelijk om de verdachte te leren gedragsalternatieven te ontwikkelen met betrekking tot agressieve emoties bij ervaringen van onmacht en krenking. Een meer algemeen behandeldoel zal moeten zijn het beloop van zijn gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling ombuigen in een gunstiger richting. Deze behandeling kan het best worden gewaarborgd binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dit gezien het grote risico op recidive, het belang van algemene veiligheid van personen en goederen en het gebrek aan motivatie voor behandeling.
2.
De rapportage pro Justitia d.d. 8 april 2004, opgemaakt en ondertekend door P.M.F. Brookhuis, psychologe: bij de verdachte is sprake van een enigszins verminderde impuls- en driftregulatie, alsmede een persoonlijkheidsstoornis in het B cluster, met name een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens vallen narcistische en theatrale persoonlijkheidskenmerken op. Van sociale inbedding is nauwelijks sprake. Het bewustzijn van de verdachte omtrent de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag imponeert niet als gewetensvol. Het inzicht in de wederrechtelijkheid van zijn gedrag lijkt door de antisociale persoonlijkheidsstoornis en met name door de zeer gebrekkige gewetensfunctie ‘afgevlakt’. Voorts blijkt dat de verdachte bij gebrek aan regulatievermogen en controle over driften kan komen tot uitagerend gedrag en daarbij in zeer onvoldoende mate in staat is tot bijsturing van gedrag. Hij wordt sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Het gevaar dat de verdachte zal recidiveren is uitgaande van de aanwezige stoornis groot. Hierbij kan aan soortgelijke feiten, alsook aan in ernst toenemende feiten worden gedacht. De verdachte blijkt in hoge mate afhankelijk van externe structurering, grensstelling, maar ook controle. Om de maatschappelijke veiligheid te kunnen waarborgen, lijkt het justitieel kader van de TBS met verpleging aangewezen.
3.
De rapportage d.d. 30 oktober 2006, opgemaakt en ondertekend door B. van Giessen, psycholoog: bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van ADHD, alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheids-stoornis met aanwijzingen voor het bestaan van psychopathie. Vanuit de stoornis is de verdachte geneigd tot impulsief, hyperactief en (daardoor) weinig doordacht gedrag. Hij wordt hierbij nauwelijks gehinderd door zijn gewetensfuncties, die lacunair van aard zijn. Er is sprake van een zeker onvermogen zich te houden aan wettelijke en maatschappelijke normen. Het recidiverisico is hoog tot zeer hoog.
4.
De rapportage pro Justitia d.d. 25 augustus 2006, opgemaakt en ondertekend door I.E. Troost, psychiater: bij de verdachte is sprake van een ‘aandachtstekortstoornis’ met hyperactiviteit en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zijn impulsiviteit maakt dat hij makkelijk weer mee gaat doen in het criminele circuit. Zijn verstoorde gewetensontwikkeling maakt dat zijn geweten hem onvoldoende zal remmen bij eventuele criminele handelingen. De verdachte verblijft al lange tijd in justitiële (jeugd)inrichtingen. Zijn ontwikkeling is verstoord verlopen in de zin dat hij nog niet de bij de volwassenheid behorende verantwoordelijkheden heeft gedragen. Dit maakt dat hij snel ongeduldig wordt. Binnen dit systeem heeft hij nauwelijks geleerd grip te krijgen op impulsen en behoeften. Er is een hoog recidiverisico. Wanneer de verdachte zonder externe begeleiding onvoorbereid in de maatschappij terugkomt, is hij niet in staat zijn leven op te bouwen en vorm te geven.
5.
Het voortgangsverslag in het kader van proefverlof PIJ d.d. 8 januari 2008 van de Justitiële Jeugd Inrichting Teylingereind: de verdachte heeft sinds 8 oktober 2007 proefverlof PIJ. Vanaf het moment dat hij met proefverlof is gegaan, is gebleken dat hij zich niet aan afspraken houdt en strafbare feiten blijft plegen. Het proefverlof is niet uitvoerbaar gebleken en de kans op recidive is onverminderd aanwezig gebleven.
6.
De rapportage Pro Justitia d.d. 23 september 2008, opgemaakt en ondertekend door M.D. van Ekeren, psychiater en E.J. Muller, GZ-psycholoog in opleiding (in samenwerking met C.M. Deutekom, klinisch psycholoog): gezien de omvang en inhoud van het dossier en de gedragsobservaties, dringt de vraag zich op of bij de verdachte sprake is van ernstige psychopathologie. In het oog springt dat er al vanaf jonge leeftijd consistent gesproken wordt van een verstoring van de ontwikkeling. Omdat de verdachte het huidige gedragskundige onderzoek persisterend en in zijn geheel geweigerd heeft, heeft Muller niet zelf kunnen onderzoeken hoe het op dit moment met de persoonlijkheid van de verdachte gesteld is. De rapportages die in het verleden over hem zijn opgesteld, zijn omvangrijke dossier en justitiële voorgeschiedenis en de observaties op de afdeling leiden tot de onontkoombare vaststelling dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid. De aard, ernst en omvang van de vermoedelijke problematiek van de verdachte (op basis van ontwikkelingsgeschiedenis, aanhoudend delictgedrag, huidige levensproblemen, en gedragsobservaties uit het onderhavige onderzoek) en het ondanks talrijke en jarenlange behandelinterventies en detentie uitblijven van verbetering, doen een sombere prognose vermoeden als het gaat om gedragsverandering in gunstige zin. De onderzoeksmogelijkheden zijn te beperkt geweest om een verantwoorde inschatting te maken of, en zo ja van de mate waarin en de wijze waarop, de beschreven problematiek heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Het onderzoekend team kan dus geen advies geven over de toerekeningsvatbaarheid.
7.
De verklaring d.d. 8 april 2010 van de psycholoog P.M.F. Brookhuis als getuige-deskundige tegenover de rechter-commissaris: de conclusie van het rapport d.d. 8 april 2004 luidt dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. In het rapport wordt TBS met dwangverpleging geadviseerd. Mijn indruk was dat de verdachte weinig gewetensvol is. Dat kan een kenmerk van een antisociale persoonlijkheid zijn. Persoonlijkheidsstoornissen, met name de antisociale stoornis, kunnen een lange houdbaarheid hebben. Deze gaat niet zomaar over bij het ouder worden. Een behandeling is nodig om daarmee te leren leven. Ik blijf bij de conclusies van mijn rapport. Gelet op de ontwikkelingen na mijn rapportage en het gegeven dat er nog steeds geen behandeling van de verdachte heeft plaatsgevonden, vind ik een behandelduur van langer dan vier jaar nog steeds actueel. Ik zou bij de verdachte pas na een TBS aan een resocialisatie-proces denken.
8.
De verklaring d.d. 26 april 2010 van de psycholoog Van Giessen als getuige-deskundige tegenover de rechter-commissaris: als [verdachte] sinds de datum van mijn rapportage niet is behandeld voor zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, heeft hij die waarschijnlijk nog. [verdachte] is door zijn verblijf in instituties in zijn ontwikkeling ernstig verstoord.
9.
De verklaring d.d. 26 april 2010 van de psychiater I.E. Troost als getuige-deskundige tegenover de rechter-commissaris: de eerder geconstateerde aanpassingsstoornis, die van tijdelijke aard is, zal inmiddels over zijn. Dat zal niet gelden voor antisociale persoonlijkheidsstoornis en waarschijnlijk ook niet voor de ‘aandachtstekort-stoornis’ met hyperactiviteit. Een persoonlijkheidsstoornis is over het algemeen een blijvende stoornis.
10.
De verklaring d.d. 3 mei 2010 van de psychiater S. Leutscher als getuige-deskundige tegenover de rechter-commissaris: het is onwaarschijnlijk dat de gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte zonder behandeling inmiddels is veranderd.
Zoals vermeld in het onder 6 genoemde rapport, heeft de verdachte in de onderhavige strafzaak geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek ten behoeve van een advies als bedoeld in artikel 37 lid 2, juncto 37a lid 3, van het Wetboek van Strafrecht. Daarom heeft het hof – ter beantwoording van de vraag of een last als bedoeld in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wenselijk of noodzakelijk is – (naast het onder 6 genoemde rapport) acht geslagen op bovengenoemde andere rapporten en adviezen aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is geweest medewerking te verlenen.
Het hof leidt uit de door de getuige-deskundigen Brookhuis, Van Giessen, Troost en Leutscher bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, af, dat de verdachte de door hen in respectievelijk 2004 en 2006 geconstateerde antisociale persoonlijkheidsstoornis – zonder behandeling sindsdien – nog altijd heeft. Derhalve staat naar ’s hofs oordeel tevens genoegzaam vast dat deze stoornis ook ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten heeft bestaan.
Met in achtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de voornoemde gedragsdeskundigen is het hof van oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd en onontkoombaar is dat de verdachte ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar is te achten.
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, mede gelet op het geconstateerde gevaar voor (ernstige) recidive, eisen naar ‘s hofs oordeel – naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De bewezen verklaarde feiten 1, 2 primair, 5 subsidiair en 12 betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte zoals vermeld ten tijde van het plegen van de feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
Daarnaast acht het hof ten aanzien van het onder
5
bewezen verklaarde een rijontzegging van na te melden duur passend en geboden.
Verweren met betrekking tot de straftoemeting

Nemo tenetur beginsel

De raadsvrouw heeft – op de in haar pleitnota nader vermelde gronden – betoogd dat de in eerdere strafzaken tegen de verdachte opgemaakte rapportages pro Justitia niet mogen worden gebruikt voor de besluitvorming in deze zaak, nu volgens haar het voegen van de oude rapportages in strijd zou zijn met het nemo tenetur beginsel.
Het hof verwerpt dit verweer. De wetstekst noch de wetsgeschiedenis biedt aanknopingspunten voor de stelling dat het de rechter niet vrij zou staan in geval van een weigerende observandus acht te slaan op adviezen die in een eerdere strafzaak omtrent de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht. Op de voet van artikel 42, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kunnen deze adviezen aan het voorliggende strafdossier worden toegevoegd. Door de voeging van eerdere rapportages, aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is geweest medewerking te verlenen, is de verdachte niet gedwongen actief aan het onderhavige onderzoek of zijn veroordeling in deze zaak mee te werken. Het hof ziet derhalve geen strijd met het nemo tenetur beginsel.

Geen noodzakelijkheid TBS

De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat oplegging van TBS met dwangverpleging achterwege dient te blijven, nu er alternatieven voorhanden zijn. Zo zou de verdachte in 2012 contact hebben gelegd met de Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) te Assen, teneinde te onderzoeken welke vorm van ambulante behandeling tot de mogelijkheden zou kunnen behoren.
Ook dit verweer wordt verworpen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van, merendeels ernstige misdrijven.
Uit de bovenvermelde rapportages en verklaringen van gedragsdeskundigen komt onder meer naar voren dat al vanaf jonge leeftijd consistent gesproken wordt van een verstoring van de ontwikkeling van de verdachte, dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat ondanks talrijke en jarenlange behandelinterventies en detentie gedragsverbeteringen zijn uitgebleven en dat hij - ook nu nog - sterk verminderd toerekeningsvatbaar is te achten. Sinds de vaststelling van de persoonlijkheidsstoornis, is de verdachte daaraan niet behandeld. Uit de verklaringen van de verschillende gedragsdeskundigen leidt het hof af dat de stoornis niet over gaat, als dat niet alsnog gebeurt. Naar het oordeel van het hof kan met ambulante behandeling niet worden volstaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij TBS een te zware maatregel vindt en in dat kader verklaard dat hij niet weer in het criminele circuit zal belanden, alsmede dat hij juist een streep onder zijn verleden wil zetten. Zo wil hij bij zijn nicht in Groningen gaan wonen, die bereid is hem onderdak te verschaffen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven graag te worden behandeld in een FPK, omdat er dan meer mogelijkheden voor hem zouden zijn en sprake zou zijn van een in tijd begrensde behandelingsduur. De verdachte heeft echter geen concreet inzicht kunnen geven in wat zijn plannen zouden zijn.
In dit verband verdient overweging dat de verdachte heeft verklaard dat zijn vertrouwen in een van de gedragsdeskundigen aanmerkelijk onder druk kwam te staan toen hij door haar werd geconfronteerd met eerder over hem uitgebrachte rapportages. Naar het oordeel van het hof sluit dit aan bij het door de meergenoemde getuige-deskundige Leutscher in zijn verhoor bij de rechter-commissaris geschetste beeld van de verdachte als iemand die de hakken in het zand zet als hij het idee krijgt dat hij minder invloed krijgt op, zo begrijpt het hof, de uitkomsten van een hem betreffend gedragskundig onderzoek. Gelet voorts erop dat gebleken is dat eerder ingezette hulpverleningstrajecten in een meer vrijwillige setting zijn mislukt, ziet het hof geen heil in minder vergaande alternatieven.
Mede gelet op verdachtes berekenende proceshouding – die past in het beeld dat de gedragsdeskundigen van hem hebben - is het hof van oordeel dat behandeling in het kader van TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. Het hof ziet gelet op de nog aanwezige – tot op heden niet behandelde - persoonlijkheidsstoornis geen andere mogelijkheid. Daarbij is meegewogen dat door en namens de verdachte geen
reëlealternatieven voor deze maatregel zijn aangedragen. Een ander alternatief vormt naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende waarborgen voor de veiligheid van de maatschappij. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de vorige poging de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden gefaseerd terug te laten keren in de maatschappij, is mislukt. De deskundige Brookhuis heeft bovendien verklaard bij de verdachte pas na een TBS aan een resocialisatieproces te denken.
Beslag
De in beslag genomen voorwerpen zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Het hof is van oordeel dat het vuurwerk, het pistoolholster, de luchtdrukbuks, alsmede het pistool en de munitie vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar (onder meer) het in het eerdere arrest van het hof onder 6 bewezen verklaarde feit werden aangetroffen en deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl de voorwerpen van zodanige (strafbare) aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het nep Rolex horloge, de zak met diverse goederen en het geldbedrag van EUR 660,-- dienen naar het oordeel van het hof te worden teruggegeven aan de verdachte.
Gelet op het bovenstaande acht het hof onderstaande straffen en maatregelen passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 37, 37a, 37b, 38e, 45, 47, 57, 282, 285, 302, 310, 311, 326 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 subsidiair, 6, 8 subsidiair, 9 subsidiair, 10, 12 en 13 subsidiair bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Gelast dat de verdachte ter zake van de feiten 1, 2 primair, 5 subsidiair en 12
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beslist ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze zijn vermeld op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst als volgt:
-   Verklaart onttrokken aan het verkeer:
.   6.00 STK Vuurwerk KL: meerkleur Trueno Champion;
.   1.00 STK Holster KL: zwart Pistoolholster;
.   1.00 STK Geweer KL: zwart Luchtdrukbuks;
.   2.00 STK Munitie – aangetroffen in rugzak;
.   1.00 STK Pistool FN Model HP Aangetroffen in rugzak ([verdachte]).
-   Gelast de teruggave aan de verdachtevan:
.   1.00 STK Horloge KL: goud Nep Rolex met bruin lederen band;
.   1.00 STK Administratie – 1 grote zak met div. goederen;
.   Geld Nederlands – totaal 660.00 euro.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. A.A. Schuering en mr. P.J. Wurzer, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 november 2012.
Mr. Wurzer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.