22.De (principale) grieven 2 tot en met 11 richten zich tegen – in essentie – het oordeel dat [geïntimeerde] de eigen pensioenbijdrage niet verschuldigd is. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof ziet zich daarbij voor een aantal vragen geplaatst die het bij gelegenheid van een comparitie van partijen wenst bespreken. Het gaat daarbij - onder meer (de vragen bestrijken niet het volledige debat tussen partijen) - om het volgende.
De vraag of aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden geoordeeld dat de hiervoor in r.o. 4 geciteerde bepalingen uit de arbeidsovereenkomst niet kunnen zien op het (later) invoeren van een eigen pensioenbijdrage, omdat - kort gezegd - het premievrije karakter van de pensioenregeling niet door ‘nader uitwerken en aanvullen’ kan verdwijnen.
SRK stelt in hoger beroep dat de de hiervoor in r.o. 4 geciteerde bepalingen uit de arbeidsovereenkomst de strekking hebben steeds (automatisch) de vigerende CAO te incorporeren, en dat daarvoor geen afzonderlijke besluitvorming van haar nodig is. Het hof zou graag van SRK vernemen of zij met deze stellingname afstand doet van haar in eerste aanleg ingenomen standpunt (cva sub 4, 13 en 23) dat sprake is van een geclausuleerd eenzijdig wijzigingsbeding dat SRK het recht geeft om binnen de grenzen van art. 7: 613 BW de vigerende CAO te volgen.
In verband met de stelling als hiervoor vermeld in de eerste volzin sub b) stelt het hof SRK in de gelegenheid te reageren op wat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord sub 43 en 46 heeft gesteld.
Het hof zou graag van SRK vernemen of zij de CAO steeds en uitsluitend op dezelfde punten heeft gevolgd en zo neen, op welke punten niet. Daarbij dient te worden betrokken haar stelling bij memorie van grieven sub 104 dat zij geen andere keuze had dan de CAO integraal te volgen, of helemaal niet.
Het hof zou voorts graag van SRK vernemen waarop zij baseert dat [geïntimeerde] op voorhand contractuele gebonden is aan door SRK doorgevoerde wijzigingen van de SRK-Personeelsgids, die tot stand zijn gekomen na de aanstelling op
22 juli 1994, in het licht van het bepaalde in art. 7: 613 BW.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord sub 10 gesteld in welke opzichten SRK de CAO niet volgde en dat uit onderzoek van de ondernemingsraad blijkt dat de salarissen bij SRK tenminste 10% onder het gangbare niveau bij verzekeraars liggen. SRK mag op deze stellingen reageren. Indien genoemde stellingen van [geïntimeerde] juist zijn zou het hof van SRK graag vernemen hoe het inkomensverschil zich verhoudt met haar verplichting, zoals zij bij memorie van grieven sub 12 stelt, om arbeidsvoorwaardelijk in de pas te lopen met de CAO.
SRK stelt bij memorie van grieven sub 47, 93 en 94, dat [geïntimeerde] zich schuldig maakt aan ‘cherry picking’ door de CAO 2006-2007 wel te aanvaarden, maar de daarin geregelde eigen pensioenbijdrage niet. Het hof zou in dit verband graag een reactie van SRK vernemen op wat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord sub 30 heeft gesteld, en daarbij te betrekken de vraag in hoeverre van een afgewogen ‘package deal’ moet worden gesproken indien het niet de bedoeling is de CAO in de volle omvang toe te passen.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord sub 20 gesteld dat de CAO 2003-2004 niet bepaalt dat een eigen pensioenbijdrage verschuldigd is, maar slechts regelt hoe deze wordt vastgesteld indien de werkgever er voor kiest die bijdrage in te voeren. SRK mag op deze stelling reageren. Indien deze stelling
juistis, dan is er een besluit nodig om de eigen pensioenbijdrage in te voeren, en rijst de vraag of het besluit van de werkgever om dat te doen wordt geregeerd door art. 7: 613 BW, of dat een dergelijk besluit, nu de grondslag tot het nemen daarvan is gelegen in een cao, zonder meer verbindt. Indien genoemde stelling
onjuistis, en de CAO dus (als regel) de invoering van een eigen pensioenbijdrage bepaalt, rijzen de vragen (i) of, omdat het invoeren van die bijdrage vanwege het minimumkarakter van de CAO niet verplicht is, er een besluit nodig is om de eigen pensioenbijdrage (wel) in te voeren en, in het bevestigende geval, of zodanig besluit wordt geregeerd door art. 7: 613 BW, en (ii) het niet invoeren van een eigen pensioenbijdrage in 2003 of 2004 afbreuk heeft gedaan aan de door SRK gestelde automatische incorporatie van de CAO, nu dat niet invoeren een besluit van SRK heeft gevergd.
Een andere vraag is, indien er geen verplichte invoering van een eigen pensioenbijdrage bestaat, hoe het ontbreken van die verplichting zich verhoudt tot de door SRK bij memorie van grieven sub 31 gestelde onlosmakelijke koppeling tussen het invoeren van de eigen pensioenbijdrage en de CAO-verhoging.
Aan het beantwoorden van de vraag of [geïntimeerde] als goed werknemer (art. 7: 611 BW) gehouden is de wijzigingen van zijn pensioenregeling te accepteren volgens de in Stoof/Mammoet jurisprudentie (HR 14 november 2003, LJN: AJ0513 en HR 11 juli 2008, LJN: BD1847) ontwikkelde regels, is minst genomen vereist dat hem daartoe een (individueel) aanbod is gedaan en daarover (individueel) overleg heeft plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord sub 1 en bij akte van 1 februari 2011 sub 16 gesteld dat een dergelijk aanbod hem niet is gedaan en dat overleg door (de directeur van) SRK is afgehouden. SRK mag op deze stelling reageren.
SRK zal verder nog mogen reageren op hetgeen bij memorie van antwoord sub 20 is aangevoerd.
SRK zal tevens mogen reageren op hetgeen bij akte van 1 februari 2011 door [geïntimeerde] is aangevoerd.
Het hof stelt zich de vraag hoe het petitum van de vermeerderde eis, op het punt van het aan [geïntimeerde] “bevestigen” van een aantal rechten, op verbeurte van een dwangsom, moet worden begrepen. De vraag is voorts in hoeverre het processuele debat over de vermeerderde eis gelijk is aan dat over - uitsluitend - de oorspronkelijke eis.
Het hof stelt zich ten slotte de vraag of en zo ja, in hoeverre [geïntimeerde] zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan verzetten tegen verslechteringen in zijn pensioenaanspraken.