3.Onze inschatting in totaalverband
In het geval van de bij de controle op 14.6.2007 (…) genomen proeven van jonge kweekplanten en de daarin aangetoonde residuen, ontstaat voor ons het volgende beeld: tijdens de controle werden niet alleen proeven van planten en jonge kweekplanten genomen, waarvan de analyse aanzienlijke residuen liet zien (…), maar wij hebben op meerdere arealen die met jonge kweekplanten waren bepoot evenals op jonge kweekplanten, die nog niet waren uitgeplant, vastgesteld dat de zaaikorrels voor een aanzienlijk gedeelte een groene ommanteling (pillering) lieten zien. Door de bij de controle aanwezige vertegenwoordigers van WPL, de heer van Oers en de heer Bourquin, werd ons bevestigd, dat het bij groen gekleurde zaadkorrels in de regel om chemisch behandelde (gebeitste, met insecticiden voorziene) zaadpillen gaat. (…) De analyse van de (in het bijzijn van de heer van Oers en de heer Bourquin) verzamelde zaadpillen liet eveneens eenduidig het gebruik van chemisch synthetische bestrijdingsmiddelen in de pillering zien (…)
Vanuit ons gezichtspunt lijdt het derhalve geen twijfel, dat bij de teelt (tenminste van aanzienlijke gedeeltes) van de u geleverde jonge kweekplanten, tegen de voorschriften van de VO 2092/91, chemisch behandeld zaaigoed werd gebruikt. (…)
Op grond hiervan hebben wij met ons schrijven van 15.6.2007, (…) erop gewezen, dat u (…) verplicht bent het product (venkel) van het vermarkten met verwijzing naar de biologische landbouw, uit te sluiten, tot dat de twijfel aan de biologische teelt van de jonge kweekplanten is weggenomen. Voor ter planting gereed staande slaplanten werd u opgelegd, deze pas dan voor de teelt van biologische producten te gebruiken, als door analyses is aangetoond dat ze vrij zijn residuen (…). Aangezien, door de vondst van de groene zaadpillen en de analyseresultaten van de planten, de bestaande verdenking, dat het, tegen de kenmerking op de leverbonnen en vrachtpapieren in, geen biologisch geteelde planten betrof, nooit werd weggenomen, gaan wij ervan uit, dat er in de onderneming WPL onregelmatigheden plaatsvonden, als gevolg waarvan u planten kreeg geleverd, die uit gebeitst zaaigoed waren geteeld en daarmee niet biologisch waren. (…) De decertifficering van WestPlant Limburg BV, die op 21.4.2008, wegens hernieuwde aanzienlijke residuvondsten, plaats vond, spreekt voor zich (…)"
2.1In hoger beroep vordert [appellant] de vernietiging van het bestreden eindvonnis en opnieuw rechtdoende de afwijzing van de vorderingen van WPL alsmede de veroordeling van WPL tot betaling aan [appellant] van schade nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente, met veroordeling van WPL in de kosten van beide instanties..
2.2De grieven van [appellant] zijn zakelijk weergegeven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een Europese norm die uitgaat van maximaal 0,02 mg/kg chemische residuen en de daaruit voortkomende conclusie dat sprake was van 7 "foute" en 20 "goede" partijen. Daarnaast zijn de grieven gericht tegen het oordeel dat WPL zich kan beroepen op artikel 8, lid 6 van de Duitstalige algemene voorwaarden en de daaraan verbonden conclusies. Tot slot komt [appellant] op tegen de veroordeling tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten en betaling van de contractuele rente van 2% per maand.
2.3In het incidenteel appel vordert ook WPL de vernietiging van het bestreden eindvonnis en opnieuw rechtdoende toewijzing van haar inleidende vorderingen en afwijzing van de reconventionele vorderingen van [appellant], met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
2.4De grieven van WPL zijn gericht tegen het oordeel dat [appellant] mocht verwachten dat WPL hem biologische plantjes zou leveren die alle zouden voldoen aan de normen van de Vo. en de daarop gebaseerde wettelijke regelingen, tegen het oordeel dat sprake was van 7 "foute" en 20 "goede"partijen, tegen het verwerpen van het verweer dat [appellant] te laat heeft geklaagd, tegen de toewijzing van de door [appellant] gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 19.229,46 en afwijzing van de door WPL gevorderde schadevergoeding.
2.5De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Wat mochten partijen van elkaar verwachten?
2.6Vaststaat dat partijen zijn overeengekomen dat WPL biologische kwaliteit plantjes zou leveren aan [appellant]. Partijen zijn erover eens (en dat volgt ook uit artikel 2 van de Vo) dat bij de beantwoording van de vraag wanneer een plantje voldoet aan het predicaat biologische kwaliteit aansluiting moet worden gezocht bij de Vo. Dit betekent, zo volgt uit artikel 6 van de Vo., dat de plantjes zijn gekweekt uit niet chemisch behandelde zaden en niet zijn behandeld met andere dan toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen en bodemverbeteringsmiddelen. Niet de aanwezigheid of de hoogte van mogelijke residuen is derhalve doorslaggevend, maar het productieproces. Dit betekent dat de door de rechtbank gehanteerde norm van maximaal 0,02 mg/kg chemisch residu om te bepalen of de leveringen voldeden aan de overeengekomen kwaliteit niet kan worden aanvaard.
2.7Bij [appellant] is in juni 2007 twijfel ontstaan over de biologische kwaliteit van de door WPL aan hem geleverde plantjes. [appellant] heeft toen – zoals is voorgeschreven in artikel 9 van bijlage III van de Vo. – controle-instantie Abcert geïnformeerd, die in zo'n geval kan verlangen dat het product niet met de aanduidingen betreffende de biologische productiemethode in de handel wordt gebracht, totdat de van de marktdeelnemer of uit andere bronnen ontvangen informatie haar ervan heeft overtuigd dat de twijfel is weggenomen. Dit geldt gelet op het bepaalde in artikel 9, lid 9 sub a van de Vo. – die zoals hiervoor al overwogen naar de bedoeling van partijen leidend is – niet alleen voor de planten waarbij een onregelmatigheid is vastgesteld, maar voor de volledige partij of de gehele productie waarop de onregelmatigheid betrekking heeft. Aangezien de twijfel van [appellant] door de bevindingen van Abcert is bevestigd en gesteld noch gebleken is dat op enig moment door Skal of anderszins – door het geven van een afdoende verklaring voor de aangetroffen groene zaaddozen en de hoge residuwaarden, ondanks de door artikel 6 van de Vo. toegestane productiemethoden – de ontstane twijfel is weggenomen, heeft [appellant] naar het oordeel van het hof voorshands bewezen, dat de door WPL geleverde planten niet de overeengekomen biologische kwaliteit bezaten. Dit geldt te meer, nu Skal in juni 2007 aanleiding heeft gezien bij WPL locatie L te decertificeren, locatie Siberië te blokkeren en niet geblokkeerde locaties aan extra controle te onderwerpen. De enkele omstandigheid dat in diverse leveringen geen te hoge waarden van chemische residuen zijn aangetroffen, is – mede gezien deze omstandigheden – onvoldoende om tegenbewijs ten aanzien van die leveringen geleverd te achten.
Voldaan aan klachtplicht?
2.8WPL stelt zich op het standpunt dat – wat er ook zij van de gestelde tekortkomingen – [appellant] niet heeft voldaan aan de onderzoeks- en klachtplicht zoals opgenomen in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden, alsook in artikel 7:23 BW, omdat zij eerst op of omstreeks 12 juni 2007 bericht ontving van de op basis van het uiterlijk van de planten ontstane twijfels of sprake was van bio-planten en de reeds op 4 juni 2007 verstrekte onderzoeksopdracht. Ook toen de uitkomst van dat onderzoek op 6 juni 2007 bekend werd, heeft [appellant] niet direct contact opgenomen met WPL. Een en ander klemt volgens WPL te meer omdat [appellant] zelf stelt dat aan de uiterlijke kenmerken van een plant te zien is of het om een bio-plant gaat.
2.9[appellant] voert daartegen aan dat hij ervan uit mocht gaan dat de als bio-planten geleverde planten ook bio-planten waren, zodat op hem geen onderzoeksplicht rustte. Hij betwist dat aan de planten te zien was dat zij chemisch belast waren.
2.1De onderzoeks- en klachtplicht van de koper kan niet los worden gezien van de aard van de gekochte zaak en de overige omstandigheden van het geval. Naarmate de koper op grond van de inhoud van de koopovereenkomst en de verdere omstandigheden sterker erop mag vertrouwen dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst, zal van hem minder snel een (voortvarend) onderzoek mogen worden verwacht. Voorts is medebepalend in hoeverre de belangen van de verkoper al dan niet zijn geschaad. (Zie recent HR 25 maart 2011, LJN: BP 8991).
2.11In het licht hiervan is het hof van oordeel dat [appellant] geen onderzoeks- of klachtplicht heeft verzaakt. Hij mocht op grond van de overeenkomst verwachten dat hem planten worden geleverd die zijn ontstaan uit een productieproces dat voldoet aan de Vo. Niet is komen vast te staan dat de chemische belasting van de planten bij aflevering of daarna zichtbaar was. [appellant] heeft dat immers gemotiveerd betwist. Zodra hij daartoe aanleiding had (na de mededeling van U. Natterer) heeft hij bij de daartoe geëigende instantie om onderzoek gevraagd. Dat onderzoek heeft binnen bekwame tijd plaatsgevonden en WPL is daarbij aanwezig geweest. WPL is bij dit alles niet in enig gerechtvaardigd belang geschaad. Nu vaststaat dat ook in de productielocaties van WPL zelf verboden residuen zijn aangetroffen, is de stelling van WPL dat zij snel ter plaatse moet kunnen zijn omdat de chemische residuen ook het resultaat kunnen zijn van omstandigheden ter plaatse niet goed houdbaar. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van de groene pillen bij de geleverde venkelplantjes. Aan WPL is de mogelijkheid geboden, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt, om bij het onderzoek door Abcert aanwezig te zijn. Ook hierin schuilt voor WPL dan ook geen gerechtvaardigd belang. Dit betekent dat dit verweer wordt verworpen en grief III faalt.
2.12Dit leidt tot het oordeel dat WPL er belang bij heeft het hiervoor onder 2.7 genoemde bewijsvermoeden te ontkrachten. Zij zal hiertoe in de gelegenheid worden gesteld. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.