ECLI:NL:GHSGR:2011:BX8424

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.130/02
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van mr. C.A.R.M. van Leuven in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft verzoekster op 6 september 2011 een schriftelijk verzoek tot wraking ingediend tegen mr. C.A.R.M. van Leuven, de voorzitter van de meervoudige kamer die haar zaak behandelde. Het verzoek werd niet door een advocaat ondertekend, wat leidde tot een brief van het hof op 8 september 2011 waarin de advocaat van verzoekster, mr. R.A. Korver, werd verzocht het verzuim te herstellen. Dit werd gedaan en het wrakingsverzoek werd op 20 september 2011 ter zitting behandeld. Verzoekster was aanwezig, maar mr. Van Leuven en de advocaat van verzoekster waren afwezig. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was, omdat het te laat was ingediend. Verzoekster had al op 24 augustus 2011 kennis genomen van de feiten die haar tot het wrakingsverzoek hadden geleid, maar had toen besloten geen verzoek in te dienen. Het hof concludeerde dat de late indiening niet gerechtvaardigd was, vooral omdat verzoekster bijgestaan werd door een advocaat. De beslissing van het hof was dat verzoekster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek tot wraking, en dat een afschrift van deze beslissing zou worden verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Zaaknummer : 200.027.130/02
Zaaknummer hoofdzaak : 200.027.130/01
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 28 september 2011
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de hoofdzaak met genoemd zaaknummer van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam.
Het geding
1. In de procedure onder zaaknummer 200.027.130/01 tussen [naam] als verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep (hierna ook te noemen: de moeder) en [naam] als verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep (hierna ook te noemen: de vader) heeft op 24 augustus 2011 een terechtzitting van de meervoudige familiekamer plaatsgevonden, alwaar zitting hadden mr. C.A.R.M. van Leuven, voorzitter, mr. C. van Nievelt en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, leden.
De uitspraakdatum is na afloop van de zitting bepaald op 21 september 2011.
2. Op 6 september 2011 heeft verzoekster een schriftelijk verzoek tot wraking gedaan van mr. Van Leuven voornoemd. Aangezien dit verzoek niet door een advocaat was ondertekend en ingediend, heeft het hof bij brief van 8 september 2011 de advocaat van verzoekster, mr. R.A. Korver, in de gelegenheid gesteld dit verzuim (op de voet van artikel 4.1 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof ’s-Gravenhage december 2006) alsnog te herstellen. Mr. R.A. Korver heeft het wrakingsverzoek van verzoekster ondertekend en als bijlage bij het faxbericht van 14 september 2011 aan het hof doen toekomen.
3. Mr. Van Leuven heeft op 13 september 2011 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking. Uit die schriftelijke reactie blijkt dat hij niet in de wraking berust heeft. Hij heeft voorts medegedeeld dat hij niet het voornemen heeft om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn, behoudens in het geval de wrakingskamer hem wil horen.
4. Bij e-mailbericht van 17 september 2011 heeft de advocaat van verzoekster het hof bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 20 september 2011 ter openbare zitting behandeld, waar verzoekster is verschenen en gehoord. Voorts is de vader (zonder advocaat) ter zitting verschenen. De advocaat van verzoekster en mr. Van Leuven zijn, zoals aangekondigd, niet ter zitting verschenen. De Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden en de raad voor de kinderbescherming te Utrecht, locatie Den Haag, (verder: de raad) zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen.
6. Ter zitting van 20 september 2011 heeft verzoekster een aantal stukken overgelegd, aan de hand waarvan zij haar betoog heeft gehouden. Het hof beslist dienaangaande, mede nu mr. Van Leuven niet is verschenen, deze stukken te laat zijn ingediend en enige tijd vergen om te lezen (en aldus niet aan het criterium voldoen dat zij eenvoudig zijn te doorgronden), dat de inhoud van deze stukken geen deel uitmaakt van het wrakingsdossier.
7. Na sluiting van de mondelinge behandeling is van de zijde van verzoekster op 23 september 2011 nog een productie bij het hof ingekomen. Nu het hof voor overlegging daarvan geen expliciete toestemming heeft gegeven gaat het hof aan die productie voorbij.
Het wrakingsverzoek
8. De moeder verzoekt mr. Van Leuven te wraken om elke schijn van partijdigheid in de verdere behandeling van haar hoger beroep te vermijden. Zij stelt voorts dat mr. Van Leuven dient te worden gewraakt omdat hij opdracht heeft gegeven tot het selectief doorsturen van de bij het hof ingekomen stukken naar de onderzoekers van de raad alsmede vanwege het feit dat hij verzuimd heeft haar advocaat hiervan op de hoogte te stellen, althans, zo heeft zij ter zitting verklaard, daarvoor verantwoordelijk is.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
9. Artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) schrijft voor dat een verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
10. De stelling van verzoekster, dat de raad niet over een volledig procesdossier beschikt als gevolg van het feit dat mr. Van Leuven opdracht heeft gegeven tot het selectief doorzenden van stukken naar de raad (en haar advocaat daarvan niet op de hoogte heeft gesteld), betreft een omstandigheid waarmee verzoekster ter terechtzitting van 24 augustus 2011 reeds bekend was. Uit het proces-verbaal van 24 augustus 2011 blijkt bovendien dat de advocaat van verzoekster ‘hardop’ heeft overwogen om een wrakingsverzoek ter zake van hetzelfde feitencomplex in te dienen, doch daar toch van af heeft gezien. Eerst op 6 september 2011 heeft verzoekster haar verzoek tot wraking ingediend. Aan het vereiste van artikel 37 lid 1 Rv is in zoverre dan ook niet voldaan. De door verzoekster genoemde grond waarop zij eerst bijna twee weken na de zitting van 24 augustus 2011 haar wrakingsverzoek heeft ingediend, te weten het feit dat zij op het moment van de zitting de dato 24 augustus 2011 over onvoldoende rechtskennis beschikte en derhalve nog navraag wilde doen, vormt geen rechtvaardiging voor de late indiening. Dat klemt te meer nu verzoekster zich aldaar heeft laten bijstaan door een rechtsgeleerd raadsman.
11. De in dit verband door verzoekster nog aangevoerde stelling dat de voorgenomen wraking ter zitting van 24 augustus 2011 zag op het ouderlijk gezag en niet op het ontbreken van processtukken, verwerpt het hof, nu deze feitelijke grondslag mist, gelet op de verklaring van de raadsman van verzoekster op p. 3 van het proces-verbaal van 24 augustus 2011. In dat verband wijst het hof nog naar genoemd proces-verbaal, waarin op p. 2 onderaan wordt vermeld dat terzake van het gezag al op 21 juni 2011 een eindbeslissing is gegeven.
12. De te late indiening van het verzoekschrift heeft tot gevolg dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot wraking.
Beslissing
Het hof:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de advocaat van) verzoekster, alsmede aan (de advocaat van) de vader, de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, de raad en mr. Van Leuven voornoemd.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Stille, voorzitter, Van Rijnberk en Van Walderveen, leden, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011.