”(…)
4.1 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de door [belanghebbende] afzonderlijk in rekening gebrachte diensten terzake van het schoonmaken van de kamers, het gebruik van de handdoeken en het linnengoed, en het gebruik van keuken, douche en wasservice in de heffing van omzetbelasting dienen te worden betrokken en dat dat voor het onderwerpelijke tijdvak leidt tot verschuldigdheid van een bedrag van € 3.709 aan omzetbelasting.
4.2 Alvorens de vraag te kunnen beantwoorden of het in gebruik geven van de werkkamers (vrijgestelde) verhuur van onroerende zaken is, staat de rechtbank voor de vraag of [belanghebbende] jegens de onderscheiden prostituees per reservering van een werkkamer voor een dag of een dagdeel één danwel meerdere prestaties verricht.
4.3 Elke prestatie moet normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd (zie HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-425/06 (Part Service), BNB 2009/1, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien moeten in bepaalde omstandigheden verschillende formeel onderscheiden prestaties, die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer blijkt dat een of meer prestaties een hoofdprestatie vormen, terwijl de andere prestatie(s) moet(en) worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd, wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (arrest Part Service, reeds aangehaald, punten 51 en 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarnaast kan ook worden gesproken van één enkele prestatie, wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn (arrest Part Service, reeds aangehaald, punt 53).
4.4 Het begrip verhuur van onroerende goederen in de zin van art. 135, eerste lid, letter l, van de BTW-richtlijn (voorheen art. 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn) bestaat in wezen daarin dat een verhuurder een huurder voor een overeengekomen tijdsduur en onder bezwarende titel het recht verleent, een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten (zie HvJ EG, 18 november 2004, nr. C-284/03, (SA Temco Europe), V-N 2005/22.21 en de aldaar vermelde rechtspraak).
4.5 In het controlerapport is onweersproken vermeld dat [belanghebbende] één vergoeding in rekening brengt voor het gebruik van werkkamer en vitrine. Daarnaast brengt zij afzonderlijke vergoedingen in rekening voor het gebruik van douche, toilet, keuken en recreatieruimte, respectievelijk voor gebruik en bewassing van handdoeken en linnengoed en voor de schoonmaak.
4.6 De rechtbank is van oordeel dat het in gebruik geven van de werkkamer en de vitrine elementen zijn die zo nauw met elkaar verbonden zijn, dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen. De rechtbank overweegt daartoe dat het gebruik van de vitrine onontbeerlijk is voor het werven van klanten door de afnemers van [belanghebbende]. Bijgevolg is het gebruik van de vitrine niet bijkomstig, in de zin dat dat gebruik slechts een middel is om de hoofdprestatie van [belanghebbende] zo aantrekkelijk mogelijk te maken, maar een wezenlijk onderdeel van de prestatie van [belanghebbende]. Het gebruik van de vitrine is geen verhuur nu die niet is te gebruiken als ware sprake van eigendom. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het gebruik van de werkkamer en de vitrine, tezamen één prestatie vormt, die niet kan niet worden aangemerkt als verhuur van een onroerende zaak.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene kan in het midden blijven of het gebruik van douche, toilet, keuken en recreatieruimte, alsmede het gebruik van handdoeken en linnengoed en schoonmaak, elementen van de prestatie van [belanghebbende], bijkomende handelingen of, voor zover het betreft het gebruik van handdoeken en linnengoed en schoonmaak, zelfstandige prestaties zijn.
4.8 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
(…)”