Rolnummer: 22-003882-10 PO
Parketnummer: 09-758390-08
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juli 2010 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1981,
[adres].
Bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank
's-Gravenhage van 28 mei 2009 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als - voor zover van belang - :
1. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen,
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 1 juli 2010 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 4.960,43 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.960,43.
Namens de veroordeelde is tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2011.
Vordering van het openbaar ministerie
De vordering van het openbaar ministerie houdt na een wijziging in eerste aanleg in, dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal € 5.371,99 ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak onder 1 en 2 bewezen verklaarde feit.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak onder 2 bewezen verklaarde feit op een bedrag van € 825,- met oplegging aan de veroordeelde van de verplichting dat bedrag aan de Staat te betalen, en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Schending redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in geringe mate is overschreden nu op 7 juli 2010 namens de veroordeelde hoger beroep is ingesteld en het dossier na ruim tien maanden, op 29 april 2011, ter griffie van dit hof is binnengekomen. Echter, gelet op de zeer geringe mate van overschrijding en de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, zal het hof hieraan geen rechtsgevolgen verbinden en volstaat het hof met de constatering van deze onrechtmatigheid.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde feit voordeel heeft gekregen, nu de stukken die het behaalde voordeel zouden moeten onderbouwen in het ontnemingsdossier ontbreken. De vordering ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijke verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak onder 1 bewezen verklaarde feit, dient derhalve te worden afgewezen.
Bij de berekening van het door de veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel uit het in zijn strafzaak onder 2 bewezen verklaarde feit, gaat het hof uit van het Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, d.d. 9 januari 2009 (inclusief bijlagen), alsmede van de verklaring van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep.
In eerder genoemd vonnis van 28 mei 2009 is ten laste van de veroordeelde onder 2 bewezen verklaard dat hij samen met een ander twee televisies en een geldbedrag van in totaal € 1.250,- uit een woning heeft weggenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de veroordeelde verklaard dat hij van het weggenomen geldbedrag € 650,- heeft gekregen. Ook heeft hij verklaard dat hij de helft zou krijgen van de opbrengst van de televisies.
De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd, dat bij het vaststellen van de opbrengst van de televisies moet worden uitgegaan van de waarde die deze in het helingcircuit hebben, te weten 50% van de dagwaarde. Gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat de man met de bijnaam 'Baby Reus' (het hof begrijpt: [medeverdachte]) de kleine televisie heeft aangeboden voor € 400,- en dat de grote televisie voor € 1.000,- weg zou gaan, is het hof van oordeel dat de opbrengst van de televisies op € 1.400,- moet worden vastgesteld. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Voorts heeft de raadsman van de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep bepleit, dat de veroordeelde kosten heeft gemaakt in de vorm van tipgeld. De veroordeelde zou dit tipgeld door middel van de televisies in natura hebben betaald. Naar oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde de bedoeling had om met de televisies tipgeld te betalen. Immers het was de bedoeling dat de gestolen televisies, die door de veroordeelde en zijn mededader na de diefstal bij een derde persoon waren opgeslagen, zouden worden verkocht ten bate van - onder andere - de veroordeelde. Eerst toen hieromtrent van 'Baby Reus', die na kort na de diefstal de televisies onder kreeg niets meer werd vernomen, heeft de veroordeelde de 'gemiste' opbrengst bestempeld als 'tipgeld'.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Gelet op bovenstaande komt het hof tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Berekening opbrengst:
Geldbedrag € 650,-
Televisies € 1.400,- : 2 daders = € 700,-
€ 1.350,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 1.350,-
Het hof zal tevens de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 1.350,00 (duizend driehonderdvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 1.350,00 (duizend driehonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2011.