ECLI:NL:GHSGR:2011:BV8961

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-006393-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en opzettelijk brand stichten met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1962 op de Nederlandse Antillen, is beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van zijn vriendin door haar met benzine over te gieten en deze in brand te steken. Dit gebeurde op 22 februari 2010 in 's-Gravenhage. De verdachte had voorafgaand aan de daad al aangekondigd dit te zullen doen en had de benodigde benzine klaargezet. Het slachtoffer liep ernstige brandwonden op, wat leidde tot langdurige medische complicaties en meerdere operaties. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot moord en opzettelijk brand stichten, waarbij levensgevaar voor het slachtoffer en anderen was te duchten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Het hof weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de huidige straf en maatregel voldoende waren. De uitspraak is gebaseerd op de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematische relatie en verslavingsproblematiek.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006393-10
Parketnummer(s): 09-757359-10 en 09-900925-06 (TUL)
Datum uitspraak: 12 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 november 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1962,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden - huis van bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 21 juli 2011, 29 september 2011 en 28 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gedeeltelijk toegewezen, te weten voor de duur van één maand. Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2011 - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's- Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- een benzine, althans een brandbare stof over die [slachtoffer] heeft gegoten, althans die [slachtoffer] in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeistof, en/of
- een benzine, althans een brandbare stof in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker/sigaret, althans met open vuur, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (te weten: tweede en derde graads brandwonden op hoofd en/of lichaam), heeft toegebracht, door opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- een benzine, althans een brandbare stof over die [slachtoffer] te gieten, althans die [slachtoffer] in aanraking te brengen met een benzine, althans een brandbare stof, en/of
- een benzine, althans een brandbare stof in aanraking te brengen met een brandende aansteker/sigaret, althans met open vuur;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig:
- [slachtoffer] in aanraking heeft gebracht met een benzine, althans een brandbare stof en/of
- een benzine, althans een brandbare stof in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker/sigaret, althans open vuur, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten: tweede en derde graads brandwonden op hoofd en/of lichaam) heeft bekomen;
2:
hij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een woning ( aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een benzine, althans een brandbare stof in aanraking gebracht met een brandende aansteker/sigaret, althans open vuur, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor [slachtoffer] en/of een of meer bewoner(s) van omliggende woningen en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 februari 2010 te 's- Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg:
- benzine over die [slachtoffer] heeft gegoten en
- benzine in aanraking heeft gebracht met een brandende aansteker, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een woning ( aan de [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een benzine in aanraking gebracht met een brandende aansteker, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar,voor [slachtoffer] en bewoners van omliggende woningen en gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Gevoerde verweren
Bij pleidooi heeft de raadsman namens de verdachte overeenkomstig zijn pleitnotities allereerst aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de verklaring van het slachtoffer d.d. 26 maart 2010 voor het bewijs heeft gebezigd omdat deze verklaring als onbetrouwbaar terzijde moet worden geschoven. Ook haar verklaring, zoals ter terechtzitting van dit hof van 29 september 2011 afgelegd, is in de zienswijze van de verdediging niet bruikbaar voor het bewijs.
Het hof acht zowel de verklaring van het slachtoffer (hierna te noemen: [slachtoffer]) d.d. 26 maart 2010 betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, als de door haar ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2011 onder ede afgelegde verklaring. De betrouwbaarheid daarvan wordt niet alleen ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris d.d. 20 oktober 2011, maar ook door het gesprek dat zij op 22 maart 2010 met onder anderen haar dochter heeft gevoerd. Voorts vindt de betrouwbaarheid steun in het tapgesprek d.d. 25 maart 2010, waarin verdachtes zuster [getuige 2] aan haar gesprekspartner meedeelt dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat het niet zo is gebeurd als [verdachte] heeft verteld, alsmede in het tapgesprek d.d. 4 april 2010, waarin [slachtoffer] aan [getuige 2] vertelt, dat [slachtoffer] haar heeft gezegd dat het geen ongeluk is geweest.
De raadsman meent dat geloof dient te worden gehecht aan de andere verklaringen van [slachtoffer], waarin zij van een ongeluk spreekt, zoals ook de verdachte dat doet. Hij meent dat [slachtoffer] wellicht is beïnvloed door haar familie voordat zij op 22 maart 2010 met haar dochter sprak en op 26 maart 2010 met de politie.
Het hof volgt de verdediging hierin niet. Uit [slachtoffer]'s verklaring van 26 maart 2010 blijkt, dat het de verdachte is geweest, die 'toen het gebeurde', derhalve al op 22 februari 2010, tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij met de jerrycan heeft geschud. Voorts heeft, zo blijkt uit een tapgesprek d.d. 25 maart 2010 tussen de verdachte en [getuige 2], de verdachte zijn zuster op het hart gebonden tegen [slachtoffer] te zeggen dat zij niet moet vergeten dat hij het niet met opzet heeft gedaan.
Ondanks de omstandigheid dat de verdachte vanuit het huis van bewaring [slachtoffer] iedere dag opbelt, heeft zij ter terechtzitting van dit hof en in zijn aanwezigheid -kort gezegd- verklaard dat zij het spreken van onwaarheid moe is en dat het is gegaan zoals zij op 26 maart 2010 tegenover de politie heeft verklaard.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de belastende verklaring van [slachtoffer] niet juist kan zijn, aangezien haar haar zou zijn verbrand als de verdachte, zoals zij zegt, de benzine over/op haar hoofd zou hebben gegoten.
Ter terechtzitting van dit hof van 29 september 2011 heeft [slachtoffer] desgevraagd aangegeven dat de verdachte de benzine in of over haar gezicht heeft gegooid. Waar het gezicht deel uitmaakt van het hoofd en deze verklaring niet wordt weersproken door de resultaten van de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut, in tegendeel de meest waarschijnlijke van een drietal scenario's, waaronder de lezing van de verdachte, wordt geacht, volgt het hof het standpunt van de verdediging niet.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Naar de stelling van de verdediging had de verdachte geen opzet op mishandeling, laat staan op de dood van [slachtoffer].
Nu de belastende verklaring van [slachtoffer] voor het bewijs wordt gebezigd, is daarmee 'opzet' van de zijde van de verdachte een gegeven. De vraag ligt dan voor waarop die opzet was gericht.
Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] tegenover de politie, dat de verdachte heeft gezegd dat hij haar ging doodmaken, ook al heeft zij ter terechtzitting van het hof verklaard daar thans geen herinnering meer aan te hebben. Die eerste verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de verklaringen van de getuige [getuige 1] en van [getuige 3], alsmede in de omstandigheden rond het tussen de verdachte en [slachtoffer] op 26 januari 2010 gevoerde telefoongesprek aangaande het televisieprogramma 'Opsporing Verzocht', waarin aandacht werd besteed aan de dood van een vrouw, die met benzine was overgoten en vervolgens in brand gestoken.
Bovendien had de verdachte de jerrycan met de benzine in de woning gezet en niet in de berging, waarin die jerrycan gewoonlijk stond. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat dit puur toeval was, doch daaraan hecht het hof, gelet op de overige bewijsmiddelen, geen geloof.
Daarmee is naar het oordeel van het hof de voorbedachte rade buiten redelijke twijfel komen vast te staan.
Dat aan de handelingen van de verdachte niet een ruzie, meningsverschil of middelengebruik is voorafgegaan, is alleszins verklaarbaar in het licht van die voorbedachte rade.
Het hof acht dan ook de opzet op de dood van [slachtoffer] bewezen in het kader van een poging tot moord.
Door de verdediging is subsidiair, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, bepleit dat de verdachte vrijwillig is teruggetreden, omdat hij het slachtoffer nadat zij in brand was geraakt hulp heeft geboden door haar onder de douche te zetten en haar naar het ziekenhuis te brengen.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft op 22 februari 2010 de zich in de woning van het slachtoffer bevindende jerrycan met benzine gepakt en de inhoud hiervan over [slachtoffer] gegoten, waarna hij met een aansteker de benzine in brand heeft gestoken. Het in brand staande slachtoffer wilde haar woning uit lopen, maar de deur zat op slot. Zij is al brandend teruggelopen naar de keuken en naar de badkamer, waar de verdachte haar onder de douche heeft gezet, haar kleren heeft uitgetrokken en haar vervolgens alleen heeft gelaten om bij de buren zijn zuster te gaan bellen. Zijn zuster is vervolgens naar de woning van het slachtoffer gekomen en heeft de verdachte en het slachtoffer naar het ziekenhuis gereden. De verdachte heeft niet het alarmnummer 112 gebeld.
Met het gieten van de benzine over het slachtoffer en het aansteken daarvan, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof alle handelingen verricht, die noodzakelijk waren om de gewenste dood door verbranding tot stand te brengen en kan aldus van een voltooide poging worden gesproken. De boven geschetste handelwijze van de verdachte acht het hof niet zodanig, dat deze naar aard of tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten. Indien immers de verdachte om een ambulance had gevraagd, had aan het slachtoffer al daarin adequate medische hulp kunnen zijn geboden, waarvan zij nu tot haar opname op de EHBO verstoken is geweest.
Van vrijwillige terugtred is dan ook naar het oordeel van het hof onder deze omstandigheden geen sprake en het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 primair impliciet primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot moord.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met verpleging van overheidswege.
Motivering van de straf en de maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft zijn vriendin met benzine overgoten en in brand gestoken, nadat hij tevoren al had aangekondigd dat hij dit zou gaan doen en de daarvoor benodigde benzine alvast had klaargezet. De gevolgen van deze daad voor het slachtoffer zijn aanzienlijk. De tweede- en derdegraads brandwonden die zij heeft opgelopen hebben pijn en verminkingen veroorzaakt aan met name haar gezicht en armen en ook andere lichamelijke beperkingen veroorzaakt. Zo heeft zij tengevolge van de brandwonden suikerziekte ontwikkeld. Het slachtoffer heeft inmiddels al meerdere operaties moeten ondergaan en zij zal naar verwachting gedurende de rest van haar leven dagelijks de gevolgen van de daad van de verdachte moeten dragen.
De verdachte heeft daarnaast, door op deze wijze in een bovenwoning brand te stichten, de veiligheid van omwonenden en het behoud van andermans woningen en inboedel op het spel gezet.
Persoonlijkheid verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof (onder meer) acht geslagen op het navolgende. De overwegingen en conclusies van de gedragsdeskundigen zijn zakelijk samengevat en weergegeven.
1. De rapportage Pro Justitia d.d. 6 juli en 29 oktober 2010, opgemaakt en ondertekend door Prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog: er is sprake van een problematische relatie en van langer bestaande relatieproblemen bij verdachte, hoofdzakelijk in combinatie met verslavings-problematiek en een impulsregulatiestoornis mede als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke trekken bij een kinderlijke man, die relatief snel in zijn zelfgevoel is gekrenkt. Gebleken is dat de verdachte zich op vrijwillige basis, al dan niet met door de rechtbank opgelegde voorwaarden, moeilijk laat behandelen. Bij de verdachte is sprake van afhankelijkheid van alcohol en misbruik (misschien ook afhankelijkheid) van diverse middelen. Afhankelijkheid van middelen wordt bij de huidige stand van de wetenschap gezien als een hersenstoornis die niet onder invloed van de wil onmiddellijk te veranderen is. Verder is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke trekken. Tenslotte is sprake van een (chronisch) relatieprobleem. De verdachte is door genoemde stoornissen lijdend aan een impulscontrolestoornis, waarbij hij zeker in meer complexe en/of stressvolle situaties niet in staat is adequaat met problemen om te gaan. De verdachte functioneert op zwakbegaafd tot benedengemiddeld niveau. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2010 heeft voornoemde deskundige -kort gezegd-verklaard dat ingeval van een bewezenverklaring de maatregel van TBS gerechtvaardigd is.
2. De rapportage Pro Justitia d.d. 21 juli en 18 oktober 2010, opgemaakt en ondertekend door J.A. Westendorp, psychiater: diagnostisch is er sprake van een onrijp imponerende man die functioneert op zwakbegaafd tot benedengemiddeld niveau, waarbij met name het performale intelligentieniveau is verlaagd. Daarnaast is er sprake van langdurig bestaande alcoholafhankelijkheid en misbruik van cocaïne en cannabis. Tevens voldoet verdachte aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tengevolge van de stoornissen functioneert verdachte op een zeer marginaal niveau. Dit uit zich in onder andere chronische relatieproblemen met wisselend veel geweld heen en weer. Voor wat betreft het risico op herhaald huiselijk geweld/mishandeling van de partner kan gesteld worden dat dit risico verhoogd is en zonder adequate behandeling verhoogd zal blijven. Gezien het verleden is het zeer aannemelijk te stellen dat dit risico zich niet slechts richt op de huidige partner, maar dat ook bij eventuele nieuwe partnerrelaties het risico voor escaleren van ruzie met uiteindelijk geweld zeer aanwezig is. Daarnaast is de verdachte maatschappelijk en sociaal afgegleden naar de onderste regionen: (...) langdurige partnerproblematiek met veelvuldig escalaties thuis, verslaafd aan diverse middelen. Hij is door zijn lage intelligentie en persoonlijkheidsstoornis geenszins in staat te achten hier zelf uit te komen. Gerichte behandeling is aangewezen. Er bestaat een duidelijk verhoogd risico voor mishandeling van de partner in de toekomst. Vrijwillige behandeling is volstrekt ontoereikend omdat in het verleden enkele behandelpogingen niet van de grond zijn gekomen en het ziektebesef en inzicht van de verdachte, mede door zijn beperkingen, te gering is.
Met inachtneming van de beschouwingen, de conclusies en de adviezen van de gedragsdeskundigen is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens op meerdere vlakken. Of deze stoornissen alle op het moment van het begaan van de onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 bewezen verklaarde feiten aanwezig waren, kan het hof, zoals ook de rechtbank, niet vaststellen. Wel was er op het moment van het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake van de bij de verdachte geconstateerde zwakbegaafdheid, alsmede van een persoonlijkheidsstoornis.
De aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de veiligheid van anderen eisen naar 's hofs oordeel het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar 's hofs oordeel is daarbij sprake van een dusdanig ernstig gevaar voor recidive, te meer nu de verdachte en het slachtoffer herhaaldelijk hebben aangegeven de relatie met elkaar te willen voortzetten, dat voormelde veiligheid ook dwangverpleging eist. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2011 eerder, te weten op 20 augustus 2008 en op 1 maart 2007 is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, ook in de sfeer van huiselijk geweld. Vlak voor de onderhavige bewezen verklaarde feiten verbleef de verdachte nog in detentie wegens gepleegd geweld jegens ditzelfde slachtoffer.
Aan alle wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging is voldaan. Het hof ziet voldoende aanleiding een advies als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht te geven en wijst het daartoe strekkende verzoek van de advocaat-generaal toe.
Het hof is van oordeel dat, naast de genoemde maatregel, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 1 maart 2007 onder parketnummer 09-900925-06 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf, met bevel dat een gedeelte daarvan, groot twee maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Die proeftijd is nadien met een jaar verlengd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter, gelet op de aan de verdachte opgelegde straf en maatregel, thans geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair impliciet primair (poging tot moord) en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Adviseert om een jaar na het wijzen van dit arrest de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan te vangen.
Wijst af de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 1 maart 2007, parketnummer 09-900925-06, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. A.H. de Wild en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2011.
Mr. A.H. de Wild is buiten staat dit arrest te ondertekenen.