4.4. Uit de - ten tijde van het doen van zijn aangifte aan eiser bekende - feiten en omstandigheden (zie 2.2, 2.3 en 2.5 hiervoor) kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat de in 2.3 vermelde kosten van € 150.000 geen door eiser gemaakte kosten betroffen. Dit is later ook namens eiser bevestigd; zie 2.3 hiervóór. Door deze kosten desalniettemin op zijn inkomen in aftrek te brengen, is de rechtbank van oordeel dat eiser ten tijde van het doen van aangifte zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.5. Gelet op hetgeen hiervóór in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, dient de rechtbank het beroep ongegrond te verklaren tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Voorzover de bewijslast al rustte op eiser, leidt het niet doen van de vereiste aangifte niet tot een wijziging in de bewijslastverdeling maar wel tot verzwaring van die bewijslast inzake het in 2.6 hiervóór vermelde door eiser geclaimde waardeverlies van € 146.182 en de verrekening van loonbelasting (zie Hoge Raad 3 februari 2006, nr. 41.329, LJN AV0821, BNB 2006/204).
4.6. Eiser stelt dat de groepsvorderingen en schulden in het jaar 2002 en 2003 zijn verrekend door stichting [M] die optrad als verrekencentrum. Verweerder weerspreekt dit en wijst op de omstandigheid dat in zowel de bij de aangifte gevoegde jaarrekening 2003 van [B] Consultancy als de herziene jaarrekening, waarin tevens cijfers met betrekking tot het jaar 2002 staan vermeld, per 31 december 2002 schulden aan de individuele groepsmaatschappijen staan vermeld (zie ook 2.5 en 2.6 hiervoor) en dat eiser niet heeft gezegd dat dit onjuist is. Verweerder stelt voorts dat de in 2.8 vermelde schulden van eiser dan wel de schuld van eiser aan stichting [M] ten bedrage van € 590.764 (zie 2.6 hiervoor) ultimo 2003 kennelijk zijn/is prijsgegeven. Hierbij verwijst hij onder meer naar de volgende omstandigheden:
In de jaarrekeningen met betrekking tot het jaar 2003 van [H] B.V. en stichting [M] staan per 31 december 2003 geen vorderingen op eiser vermeld. Met betrekking tot de schuld aan [H] B.V. is door eiser geen verrekenovereenkomst overgelegd.
In de jaarrekening 2003 van Stichting [F] staat dat zij per ultimo 2003 een vordering van slechts € 35.000 op eiser had.
Uit de jaarrekening 2003 van [H] B.V. blijkt niet dat zij iets te vorderen heeft dan wel had op stichting [M].
Eiser heeft bovendien meerdere versies van de jaarrekening 2003 van [B] Consultancy overgelegd.
4.7. Eiser stelt dat alle groepsvorderingen op en alle groepsschulden aan hem, zijn gesaldeerd en verrekend binnen stichting [M]. Hiertoe heeft hij de in 2.9 vermelde overeenkomst overgelegd. Voorts stelt hij dat alle vorderingen op en schulden aan de bij stichting [M] betrokken entiteiten en privé-personen na verwerking van de verrekeningsovereenkomst gesaldeerd zijn onder de post 'schulden aan groepsmaatschappijen' ten bedrage van € 100.911 in de jaarrekening van stichting [M]. De in 2.8 vermelde schuld aan [H] B.V. van € 178.500 is volgens eiser tevens door stichting [M] overgenomen. Eiser heeft hierbij verwezen naar een aparte verrekeningsovereenkomst maar hiervan geen afschrift aan de rechtbank overgelegd.
4.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, mede gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd en de, naar het oordeel van de rechtbank aan eiser toerekenbare, onduidelijkheden in de onderhavige zaak, niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond dat eiser per 31 december 2003 nog de in 3.1.a) vermelde schulden had dan wel dat hij die bedragen per 31 december 2003 aan stichting [M] verschuldigd was en dat deze derhalve niet zijn kwijtgescholden in het jaar 2003. De rechtbank acht hierbij met name het volgende van belang:
Uit de balans in de herziene jaarrekening van eiser (zie 2.6 hiervoor) blijkt dat hij per 31 december 2002 de volgende schulden had:
- € 239.100 aan stichting [F];
- € 43.346 aan stichting [M].
Voorts heeft eiser onweersproken gesteld dat in 2003 een schuld aan [H] B.V. is ontstaan ten bedrage van € 178.500.
Uit de jaarrekening 2003 van stichting [F] volgt dat eiser op 31 december 2003 nog een schuld aan haar had van € 35.000.
Uit de jaarrekening 2003 van stichting [M]blijkt niet van een vordering op eiser per 31 december 2003.
Uit de jaarrekening 2003 van [H] B.V. blijkt niet van een vordering op eiser per 31 december 2003.
Met de door eiser overgelegde en in 2.9 hiervóór geciteerde verrekeningsovereenkomst bewijst eiser niet dat hij de in 3.1.a) vermelde schulden (al dan niet verschuldigd aan stichting [M]) op 31 december 2003 nog had. De verrekenovereenkomst dateert immers van 28 november 2003 en uit de balans per ultimo 2003 van stichting [M] blijkt niet dat eiser per die datum nog een schuld aan deze stichting had. Met de bij zijn pleitnota overgelegde jaarrekeningen 2005 en 2006 van stichting [M] bewijst eiser evenmin dat voornoemde schulden nog bestonden op 31 december 2003.
4.9. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, heeft eiser het bestaan van de in 2.8 vermelde schulden van € 178.500, € 204.100 en € 43.346 ultimo 2003 niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond. In zoverre is het gelijk aan verweerder.