ECLI:NL:GHSGR:2011:BV6365

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.762.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lückers
  • A. van den Wildenberg
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen een kind en een gedetineerde stiefmoeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgang tussen een gedetineerde vrouw en haar stiefdochter, een minderjarige. De vrouw, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting, verzocht om omgang met de minderjarige, die geboren is in 2001. De vader van de minderjarige, die het eenhoofdig gezag heeft, verzet zich tegen deze omgang. De rechtbank had eerder bepaald dat Stichting MEE de omgang zou begeleiden, maar de vader stelt dat de minderjarige niet meer wil omgaan met de vrouw, wat leidt tot spanningen en problemen voor het kind.

De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank aangevochten, maar heeft haar hoger beroep op 19 juli 2011 ingetrokken. De vader heeft in incidenteel appel verzocht om de omgang te ontzeggen, wat het hof in overweging heeft genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige angst heeft voor de bezoeken aan de vrouw in de gevangenis en dat de media-aandacht rondom de vrouw ook een negatieve invloed heeft op de minderjarige.

Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de omgang te ontzeggen, omdat dit anders ernstige nadelen zou opleveren voor haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de vrouw is het recht op omgang met de minderjarige ontzegd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 31 augustus 2011
Zaaknummer : 200.085.762.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-2125
[de vrouw],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Lavell te Amsterdam,
tegen
[de vader],
wonende te Ridderkerk,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J.J. Bos te Dordrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- Stichting MEE,
gevestigd te Utrecht,
kantoorhoudende te Rotterdam.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
Vereniging Humanitas,
district zuid, afdeling ’s-Hertogenbosch,
project ‘Gezin in Balans’,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch
hierna te noemen: Humanitas.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 18 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 januari 2011 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 8 juli 2011 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van vrouw:
- op 19 april 2011 nogmaals het beroepschrift, ditmaal met bijlagen;
- op 28 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 29 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
- op 19 juli 2011 een brief van dezelfde datum;
van de zijde van de vader:
- op 11 juli 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 22 juni 2011 een brief van 20 juni 2011 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad ter terechtzitting zal verschijnen.
De zaak is op 20 juli 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
- mevrouw R. Westerkamp namens de raad;
- mevrouw C. Boerman, namens Humanitas
- mevrouw S. Ghorée namens stichting MEE.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat Stichting MEE te Rotterdam-Rijnmond, in het bijzonder mevrouw Annemieke HOGENDOORN, die aldaar werkzaam is, zal vaststellen wanneer en op welke wijze er contact kan zijn tussen [de vrouw] en de na te noemen minderjarige, zulks in overleg met de medewerkers van de Stichting Humanitas, dan wel van een andere organisatie die de minderjarige bij de bezoeken aan de vrouw gedurende haar detentie zullen begeleiden, waarbij moet worden gestreefd naar een bezoekfrequentie van eenmaal per zes weken, zo mogelijk aan te vangen in het eerste kwartaal van het jaar 2011. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de omgangsregeling is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vrouw en de minderjarige [de minderjarige], geboren [geboortedatum in 2001] te [geboorteplaats], hierna ook: de minderjarige.
De vader heeft het eenhoofdig gezag over de minderjarige.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het hoger beroep gegrond te verklaren. Voorts verzoekt zij de vader te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep alsmede de kosten van de eigen bijdrage van de vrouw dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie geraden acht.
3. De vader bestrijdt dit beroep en verzoekt bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in principaal appel af te wijzen: de verzoeken van de vrouw, zoals gedaan in appel, althans de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren met betrekking tot deze verzoeken. In incidenteel appel verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de omgang tussen de minderjarige en de vrouw aan de vrouw te ontzeggen.
4. De vrouw heeft per brief van 19 juli 2011 haar hoger beroep ingetrokken en verklaard dat zij afziet van verweer tegen het incidentele appel dat is ingesteld door de vader.
5. De vader stelt dat de omgangsregeling tussen de minderjarige en de vrouw niet van de grond is gekomen, omdat de minderjarige meermalen te kennen heeft gegeven hier niet aan toe te zijn. Toen de vrouw net gedetineerd was, is de minderjarige vier keer op bezoek geweest bij de vrouw in de penitentiaire inrichting. Dit bleek erg belastend voor de minderjarige, hetgeen zich onder andere uitte in bedplassen. Inmiddels heeft de minderjarige te kennen gegeven niet meer bij de vrouw op bezoek te willen. Gelet op de weigering van de minderjarige omgang met de vrouw te hebben, is de vader van mening dat het vaststellen van een omgangsregeling niet langer in het belang is van de minderjarige. Hoewel de vader beseft dat niet alleen de wil van de minderjarige beslissend is in de vraag of er al dan niet een omgangsregeling dient te worden vastgesteld, zijn er volgens de vader bijzondere omstandigheden die maken dat omgang dient te worden ontzegd. Zo is de lange reis van huis naar de penitentiaire inrichting erg belastend voor de minderjarige en respecteert de vrouw niet de wens van de minderjarige om een en ander in haar eigen tempo te laten verlopen. Voorts heeft de vrouw het afgelopen jaar meermalen de media opgezocht om haar verhaal te doen, hetgeen erg belastend is voor de minderjarige, die daardoor telkenmale wordt geconfronteerd met het door de vrouw gepleegde strafbare feit en hier op wordt aangesproken. De minderjarige heeft sinds enige tijd weer contact met haar biologische moeder en is op dit moment meer bezig met haar biologische moeder dan met de vrouw. Gezien voormelde feiten en omstandigheden acht de vader de omgang tussen de vrouw en de minderjarige in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige waardoor de omgang op grond van artikel 1:377a lid 3 sub d Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden ontzegd.
6. De raad heeft ter zitting gesteld dat de situatie, zoals deze was ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg is veranderd en dat zij - in tegenstelling tot het advies in eerste aanleg – thans aansluiten bij het verzoek van vader, aangezien omgang met de vrouw een zware belasting is voor de minderjarige.
7. Humanitas heeft ter zitting gesteld dat zij de omgang alleen kan ondersteunen indien dit plaatsvindt in een vrijwillig kader en als de wil om omgang te hebben er is. Stichting MEE stelt dat zij de minderjarige heeft ontmoet en heeft bemerkt dat alleen al het praten over de vrouw en over omgang spanning opleverde bij de minderjarige.
8. Het hof overweegt als volgt. De vrouw is gehuwd geweest met de vader en is derhalve de stiefmoeder van de minderjarige geweest. Door de vader is ter zitting erkend dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de vrouw en de minderjarige. Het verzoek van de vader dient derhalve te worden beoordeeld op grond van artikel 1:377a BW.
9. Het hof stelt vast dat aan de vrouw een lange gevangenisstraf is opgelegd, zodat er de komende jaren geen andere mogelijkheid bestaat dan de omgang tussen de vrouw en de minderjarige in de penitentiaire inrichting te laten plaatsvinden. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de minderjarige angst heeft de vrouw in de penitentiaire inrichting te bezoeken en dat alleen al het praten over een dergelijk bezoek grote spanning bij haar oproept. Voorts is door de vader onweersproken gesteld dat de media aandacht rondom de vrouw onrust bij de minderjarige veroorzaakt, dat de vrouw in de publicaties zelfs de naam van de minderjarige noemt en de minderjarige er op dit moment geen blijk van geeft in haar dagelijks leven bezig te zijn met de persoon van de vrouw dan wel het contact met de vrouw te willen herstellen.
10. Na een zeer turbulente periode is de opvoedingssituatie van de minderjarige bij de vader zich aan het stabiliseren en acht het hof het in het belang van de minderjarige de rust en stabiliteit voort te zetten. Onder de gegeven omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige dan wel dat de omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. Het voorgaande brengt mee dat het belang van de minderjarige zich tegen vaststelling van een omgangsregeling verzet, zodat het hof de vrouw de omgang met de minderjarige zal ontzeggen.
11. Op grond van het vorenoverwogene dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en zal het hof beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
ontzegt de vrouw het recht op omgang met de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Van den Wildenberg en Van Wijk, bijge¬staan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2011.