ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3666

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.274.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Schuering
  • A. van Leuven
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. De raad voor de kinderbescherming had in eerste aanleg verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen, maar dit verzoek werd afgewezen door de kinderrechter. De ouders van de minderjarigen, die in hoger beroep zijn gegaan, hebben aangevoerd dat de situatie in hun gezin is verbeterd en dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling. Het hof heeft de zaak op 26 oktober 2011 behandeld en de ouders waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaat. De raad was vertegenwoordigd door de heer I.S.A. Cuvalay, en de belanghebbende door mevrouw M. van der Starre. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder van de minderjarigen psychische problemen had, maar dat de situatie sinds de behandeling van de zaak in eerste aanleg is verbeterd. De minderjarigen doen het goed op school en er zijn geen incidenten meer voorgevallen. Het hof concludeert dat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarom bekrachtigt het hof de bestreden beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de raad af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 26 oktober 2011
Zaaknummer : 200.092.274/01
Rekestnr. rechtbank : 11-1095
[verzoeker]
[adres],
[adres]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker]
tegen
1. [verweerder]
hierna te noemen: de moeder, en
2. [verweerder]
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [[adres]]
verweerders in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. B.C.V.J. van Leur te [adres].
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
gevestigd te [adres]
kantoorhoudende te [[adres]]
hierna te noemen: [belanghebbende]
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 12 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 17 mei 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De ouders hebben op 22 september 2011 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de raad:
- op 2 september 2011 een brief van 10 augustus 2011 met bijlage.
De zaak is op 5 oktober 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de heer I.S.A. Cuvalay namens de raad;
- mevrouw M. van der Starre namens [belanghebbende]
Voorts is aan de zijde van de ouders verschenen de heer P.N. Kuiper, tolk in de Kantonese taal.
De raad heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De hierna te noemen minderjarigen [belanghebbende] zijn in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek tot ondertoezichtstelling van de na te noemen minderjarigen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
- [belanghebbende] geboren op [geboortedatumin 1994]e [adres] (hierna ook: [belanghebbende] en
- [belanghebbende] geboren op [geboortedatumin 1995] te [adres] (hierna ook: [belanghebbende]
2. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende het verzoek van de raad om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Jeugdzorg voor de duur van één jaar, alsnog toe te wijzen.
3. De ouders bestrijden zijn beroep.
4. De raad voert in hoger beroep aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat de in artikel 1:254, eerste lid BW genoemde gronden, niet, althans onvoldoende aanwezig zijn. De raad meent dat de aanwezige vrijwillige hulpverlening onvoldoende is om de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen weg te nemen. In zijn rapportage van 13 april 2011 is vermeld dat de bedreiging bestaat uit een ernstige bedreiging van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarigen door escalaties thuis, bedreigingen door de moeder naar de kinderen, kindermishandeling, het getuige zijn van een suïcidepoging van de moeder en uitspraken van de moeder over zelfmoord. De raad meent dat de ontwikkeling van beide minderjarigen nog steeds wordt bedreigd. De raad meent dat, naast individuele hulpverlening aan de kinderen, het noodzakelijk is dat het gezin opvoedondersteuning geboden krijgt. De ouders en de rechtbank hebben gemeend dat de hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) eerst een kans moet krijgen om te slagen en zich dat eerst uit moet laten kristalliseren voordat gesteld kan worden dat hulpverlening in het vrijwillige kader niet van de grond komt. Echter, de ouders en de minderjarigen hebben na de zitting in de periode van 12 mei 2011 tot 15 september 2011 geen contact gezocht en gehad met het CJG. Zij hebben ook geen contact gezocht met [belanghebbende] De raad blijft van mening dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is omdat de ouders en de minderjarigen er blijk van hebben gegeven niet mee te willen werken aan de vrijwillige hulpverlening.
5. De ouders menen dat de rechtbank juist heeft geoordeeld door het verzoek van de raad af te wijzen. Ter zitting in eerste aanleg en uit de verklaringen van de ouders en hun kinderen is duidelijk naar voren gekomen dat middels hulpverlening de situatie ten goede is gekeerd. “Afwending van de bedreiging” heeft dus plaatsgehad zodat de rechtbank tot deze beslissing kon komen. Het is volgens de ouders juist dat in de periode na de bestreden beschikking vanuit het vrijwillige kader geen contact meer is opgenomen met het CJG. De ouders en de minderjarigen hadden al vóór de behandeling ter zitting plaatsvond, goede hulp en nuttige adviezen ontvangen die ervoor zorgden dat de situatie in huis was verbeterd. In de periode na de zitting hebben zich geen incidenten meer voorgedaan en is er nauwelijks meer ruzie in huis geweest. Er wordt sindsdien goed door alle betrokkenen gepraat en er is bij de minderjarigen meer begrip voor de situatie van de moeder. Volgens de ouders is er geen probleem meer in de opvoeding en de situaties zoals genoemd in het onderzoeksrapport van de raad komen niet (meer) voor. Voor zover mogelijk bieden de ouders bewijs aan van al hun stellingen.
6. Jeugdzorg heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep aangesloten bij het standpunt van de raad. Volgens Jeugdzorg moeten de ouders een ondertoezichtstelling niet als bedreiging zien, maar meer als ondersteuning.
7. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254, eerste lid, BW kan slechts plaatsvinden indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8. Het hof is gebleken dat de voornaamste reden van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen was gelegen in de psychiatrische problematiek van de moeder en de daarmee in directe relatie staande opvoedingssituatie en ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen. De moeder is gediagnosticeerd met een depressie zonder psychotische kenmerken.
9. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder in het kader van het bovenstaande verklaard en erkend dat er in het verleden ernstige zorgen waren in de gezinssituatie. Er was sprake van huiselijk geweld van de moeder naar haar man toe en naar de minderjarigen. De moeder had altijd het gevoel dat zij ruzie aan het maken was met de minderjarigen, doch zij wist de oorzaak van de problemen niet te plaatsen Nadat zij gediagnosticeerd was met een depressie zonder psychotische kenmerken heeft het gezin hulp aanvaard en is er meer besef ontstaan bij alle gezinsleden op welke wijze zij met elkaar om moeten gaan. De moeder heeft Interpersoonlijke Therapie gevolgd, zijnde een depressiebehandeling. Verder heeft de moeder tot 26 augustus 2011 psychische hulp gehad via GGZ Delfland. Het hof is gebleken dat de situatie is verbeterd sinds eind augustus 2010. Niet weersproken is dat het op dit moment goed gaat met de moeder en dat haar psychische klachten zijn verminderd. De ruzies met de minderjarigen en de vader zijn beduidend minder geworden, ook omdat er, naar de verklaring van de minderjarigen, momenteel begrip is voor de ziekte van de moeder. De moeder weet beter om te gaan met haar depressie. Als gevolg hiervan is de behandeling op initiatief van de behandelaar per 26 augustus 2011 afgesloten. Het hof is verder gebleken dat het zowel thuis als op school goed gaat met de minderjarigen. De minderjarigen doen dit schooljaar eindexamen HAVO en wensen rust. Zij achten hulp van jeugdzorg niet noodzakelijk. In dit kader is het hof voorts gebleken dat er jeugdmaatschappelijk werksters verbonden zijn aan de middelbare school van de minderjarigen. Dit houdt in dat de minderjarigen direct met de maatschappelijk werksters in contact kunnen treden in het geval zich problemen voordoen. Ook kan door de maatschappelijk werksters direct gereageerd worden indien er sprake zou zijn van negatieve signalen vanuit school. Het hof neemt verder in aanmerking dat er zich in de periode na de zitting bij de rechtbank geen incidenten meer hebben voorgedaan en dat de spanningen in huis zijn sterk teruggelopen. Er is veel rust ontstaan zowel bij de moeder als bij de vader en de minderjarigen.
10. In het licht van bovengenoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn dat de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
11. Uit het voorgaande volgt dat het inleidende verzoek van de raad terecht is afgewezen. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Schuering, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2011.