ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3540

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003178-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na overlijden verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 mei 2010. De verdachte, geboren in Suriname in 1963, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor meerdere strafbare feiten. Echter, tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op 6 september 2011 is overleden, zoals bevestigd door een akte van overlijden van de gemeente Leiden. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie nog ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat, gezien het overlijden van de verdachte, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Dit betekent dat de strafzaak niet verder kon worden voortgezet, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De beslissing van het hof is genomen na het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus en 7 oktober 2011, waarbij het hof ook kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal, die om niet-ontvankelijkheid had verzocht.

De uitspraak van het hof is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat de vervolging van een verdachte niet kan doorgaan na diens overlijden. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om de ontvankelijkheid van de vervolging te heroverwegen in het licht van dergelijke omstandigheden. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003178-10
Parketnummer: 09-993034-09
Datum uitspraak: 7 oktober 2011
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 mei 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortejaar] 1963,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 30 augustus en 7 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief,
2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in het vonnis waarvan beroep, waarvan een kopie als bijlage A aan dit proces-verbaal is gehecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Blijkens een op 9 september 2011 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leiden opgemaakte akte van overlijden, nr. 200972, is de verdachte op 6 september 2011 overleden. Daarom moet het openbaar ministerie - met vernietiging van het vonnis waarvan beroep - alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 oktober 2011.