ECLI:NL:GHSGR:2011:BV3540
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na overlijden verdachte
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 7 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 mei 2010. De verdachte, geboren in Suriname in 1963, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren voor meerdere strafbare feiten. Echter, tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdachte op 6 september 2011 is overleden, zoals bevestigd door een akte van overlijden van de gemeente Leiden. Dit leidde tot de vraag of het openbaar ministerie nog ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat, gezien het overlijden van de verdachte, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging. Dit betekent dat de strafzaak niet verder kon worden voortgezet, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De beslissing van het hof is genomen na het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus en 7 oktober 2011, waarbij het hof ook kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal, die om niet-ontvankelijkheid had verzocht.
De uitspraak van het hof is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het bevestigt dat de vervolging van een verdachte niet kan doorgaan na diens overlijden. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om de ontvankelijkheid van de vervolging te heroverwegen in het licht van dergelijke omstandigheden. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting, waarbij de betrokken rechters en de griffier aanwezig waren.