GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 5 oktober 2011
Zaaknummer : 200.083.187.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-2298
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.C.M. Kortman te ‘s-Gravenhage,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.H.M. de Vries-Veringa te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 december 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 14 april 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 20 mei 2011 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van man:
- op 7 april 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van vrouw:
- op 15 april 2011 nogmaals het verweerschrift, ditmaal met bijlagen.
De zaak is op 19 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – gewijzigd de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 februari 2005 en de door de man met ingang van 1 maart 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 1.664,- per maand, met ingang van 1 maart 2009 op € 1.537,- per maand, met ingang van 1 november 2009 op € 2.662,- per maand en met ingang van 1 maart 2010 op € 1.226,- per maand, vanaf 7 december 2010 telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Voorts is bepaald dat de vrouw eventueel door de man sinds 1 maart 2008 teveel betaalde onderhoudsbijdragen ten behoeve van haarzelf en de na te noemen minderjarige niet aan de man hoeft terug te betalen. Het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie van € 720,- per maand naar € 400,- per maand is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is in het kader van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) en de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie): de behoefte van de vrouw en de minderjarige en de draagkracht van de man.
De minderjarige betreft: [de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats], welke door inschrijving op
[datum] van de beschikking van de rechtbank van 9 juli 2003 door adoptie in het gezin van de man en de vrouw opgenomen.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bij beschikking van 9 februari 2005 vastgestelde bedragen aan bijdragen levensonderhoud en aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te wijzigen per 1 maart 2008 in dier voege dat het bedrag voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige wordt bepaald op € 400,- per maand en de bijdrage voor het onderhoud voor de vrouw op € 900,- per maand dan wel nader te bepalen bedragen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het hoger beroep af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw te bepalen dat de voor de minderjarige te betalen kinderalimentatie in stand dient te blijven en dat slechts de door de man te betalen partneralimentatie nader dient te worden beoordeeld en dient te worden vastgesteld op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt de vrouw in haar incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoek af te wijzen.
Wijziging van omstandigheden
5. In het kader van de echtscheiding hebben partijen op 29 oktober 2004 een echtscheidingsconvenant gesloten. In dit convenant hebben partijen onder andere afspraken gemaakt over de door de man aan de vrouw te betalen kinder- en partneralimentatie. Tussen partijen werd overeengekomen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie betaalt van € 2.500,- per maand en een kinderalimentatie van € 720,- per maand. Ten behoeve van de thans meerderjarige zoon van partijen, [[zoon]], is overeengekomen dat de man een onderhoudsbijdrage betaalt van € 500,- per maand. In het convenant is een niet-wijzigingsbeding opgenomen. Partijen zijn daarin overeengekomen, dat indien de man in Europa komt te werken voor een periode van langer dan één jaar partijen opnieuw met elkaar in overleg zullen treden over de vaststelling van de door de man te betalen alimentatiebedragen. De man is in maart 2008 uit [buitenland] teruggekeerd naar Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat voornoemde wijziging kan worden aangemerkt als een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
Overeenstemming
6. Na terugkeer van de man uit [buitenland] heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden over de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie. De man stelt dat partijen tijdens dit overleg overeenstemming hebben bereikt. Tussen partijen was slechts nog in geschil of de in het convenant overeengekomen nevenvoorzieningen nog van kracht waren of dat deze waren opgenomen in de nieuwe alimentatiebedragen, aldus de man.
7. De vrouw stelt dat door partijen geen overeenstemming is bereikt ten aanzien van de wijziging van de partner- en kinderalimentatie. Tussen partijen heeft overleg plaatsgevonden, maar hieruit bleek dat partijen verschillende uitgangspunten hanteerden. De vrouw was in de veronderstelling dat slechts de partneralimentatie gewijzigd zou worden en dat de kinderalimentatie en de nevenvoorzieningen onverkort zouden worden gehandhaafd aangezien de uitzondering op het niet-wijzigingsbeding niet van toepassing is op de kinderalimentatie en de nevenvoorzieningen.
8. Het hof overweegt als volgt. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt dat de man op 12 juni 2008 een aanbod van de vrouw heeft aanvaard tot wijziging van de kinder- en partneralimentatie. Op 1 augustus 2008 heeft de vrouw het aangepaste convenant aan de man voorgelegd. Toen kwam aan het licht dat partijen beiden andere uitgangspunten hanteerden ten aanzien van de nevenvoorzieningen. Al zou er al een overeenkomst tot stand zijn gekomen, dan is deze door de wederzijdse dwaling vernietigbaar en kon deze derhalve door de vrouw worden vernietigd, zodat er naar het oordeel van het hof, geen sprake is van overeenstemming.
9. Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat het niet-wijzigingsbeding niet van toepassing is op de kinderalimentatie overweegt het hof als volgt. In het echtscheidingsconvenant is overeengekomen dat indien de man in Europa komt te werken voor een periode van langer dan een jaar partijen opnieuw met elkaar in overleg zullen treden over de vaststelling van de door de man te betalen alimentatie. Uit niets in het convenant blijkt dat dit beding slechts toeziet op de partneralimentatie. De stellingen van de vrouw leiden eveneens niet tot een ander oordeel, zodat de grief van de vrouw niet slaagt. Het hof zal thans de kinder- en de partneralimentatie opnieuw beoordelen.
Behoefte minderjarige
10. De vrouw stelt dat partijen in het convenant zijn overeengekomen dat de behoefte van de minderjarige € 720,- per maand bedraagt. De man stelt dat de in het convenant opgenomen kinderalimentatie niet overeenstemt met de behoefte van de minderjarige en niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. De kinderalimentatie is op een dergelijk hoog bedrag vastgesteld, omdat de man in het buitenland werkte en daar een hoger inkomen had. Op deze wijze kon de man de vrouw helpen een nieuwe start te maken. Nu de man weer in Nederland werkzaam is, is een dergelijke regeling niet langer redelijk en billijk.
11. Het hof overweegt als volgt. Het gezinsinkomen in 2003 is tussen partijen niet in geschil en bedroeg € 2.902,- netto per maand. Het hof stelt aan de hand van voornoemd gezinsinkomen de behoefte van de minderjarige na indexatie in redelijkheid vast op € 400,- per maand.
Behoefte vrouw
12. De man stelt dat de behoefte van de vrouw dient te worden vastgesteld op 60% van het netto gezinsinkomen van partijen. Indien het hof de behoefte van de vrouw toch zou vaststellen aan de hand van de door haar overgelegde behoefteberekening met een behoefte van € 3.460,- stelt de man dat op een aantal door de vrouw opgevoerde posten geen acht dient te worden geslagen. Zo is in de behoefteberekening van de vrouw voor een bedrag van € 1.065,- per maand aan schulden opgenomen, die na het huwelijk zijn aangegaan en waarvoor geen noodzaak bestond. Voorts is de vrouw tweemaal verhuisd, hetgeen niet noodzakelijk was en waardoor haar woonlasten zijn gestegen van een bruto hypotheek van € 650,- per maand naar een huurlast van € 1.000,- per maand. Indien aldus wordt uitgegaan van de door de vrouw overgelegde behoefteberekening, bedraagt de behoefte van de vrouw met inachtneming van het voorgaande € 2.045,- netto per maand.
13. De vrouw stelt dat haar behoefte € 3.200,- netto per maand bedraagt. Deze behoefte is ingegeven door haar huidige lasten. De behoefte is voor een gedeelte opgebouwd uit schulden die de vrouw heeft moeten aangaan om in haar levensonderhoud te kunnen blijven voorzien nadat de man op eigen houtje de betaling van de verschuldigde alimentatie heeft gestaakt. Tevens vormen de woonlasten van € 1.000,- per maand een aanzienlijke kostenpost. De vrouw bestrijdt dat zij nodeloos is verhuisd. Kort na de echtscheiding is bij de vrouw borstkanker geconstateerd. De vrouw is hiervoor behandeld en heeft diverse operaties ondergaan. Het was voor de vrouw van groot belang dat zij in alle rust kon herstellen. In dat kader is de vrouw noodgedwongen verhuisd, omdat sprake was van extreme burenoverlast. De daaropvolgende keer is de vrouw in het belang van de kinderen verhuisd naar de oude buurt van partijen.
14. Het hof overweegt als volgt. Voor het bepalen van de welstand tijdens het huwelijk dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. De behoefte dient daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud te worden bepaald. Nu de vrouw een met verificatoire bescheiden onderbouwd behoefteoverzicht heeft overgelegd, zal het hof de behoefte van de vrouw aan de hand daarvan vaststellen.
15. Het hof stelt vast dat de behoefte van de vrouw slechts is bestreden ten aanzien van de door de vrouw opgevoerde schulden alsmede de woonlasten van de vrouw. Hoewel de schulden van de vrouw pas zijn ontstaan na de echtscheiding maken deze toch onderdeel uit van de behoefte van de vrouw, nu deze zijn ontstaan door het door de man beëindigen van de partneralimentatie. De vrouw ontving een partneralimentatie van € 2.500,- per maand bruto, waardoor het begrijpelijk is dat de vrouw het wegvallen van dit inkomen niet op korte termijn heeft kunnen compenseren en zij op die grond schulden heeft moeten maken. Het hof neemt hierbij in ogenschouw dat de vrouw ernstig ziek is geweest en zich thans in een periode van herstel bevindt, zodat van haar niet kon worden gevergd dat zij meer ging werken op het moment dat de man de betalingen beëindigde dan wel verlaagde. Ook de verhuizingen van de vrouw acht het hof in het licht van haar ziekte niet nodeloos. Het hof acht de huidige woonlast van € 1.000,- per maand niet bovenmatig en bovendien huwelijksgerelateerd, nu de vrouw met de kinderen terug is verhuisd naar de oude buurt van partijen.
16. Het hof stelt derhalve de behoefte van de vrouw vast op € 3.200,- netto per maand.
Behoeftigheid
17. De man stelt dat de vrouw met de door haar te ontvangen inkomsten uit loon, kinderalimentatie en kost en inwoning van [[zoon]] van € 540,- per maand nagenoeg volledig in haar behoefte moet kunnen voorzien. Bovendien heeft de vrouw geen volledige baan en laat zij derhalve ten onrechte haar verdiencapaciteit onbenut.
18. De vrouw bestrijdt dat zij haar verdiencapaciteit onbenut laat en stelt dat, hoewel zij inmiddels weer aan het werk is, zij zichzelf niet teveel mag belasten en niet meer kan werken dan zij nu doet. Partijen hebben een traditioneel huwelijk gehad en de vrouw heeft qua opleiding en verdiencapaciteit een achterstand ten opzichte van de man. De man dient derhalve redelijkerwijs dan ook te blijven voorzien in een deel van de behoefte van de vrouw.
19. Het hof overweegt als volgt. Voor het vaststellen van de behoeftigheid van de vrouw dienen de kinderalimentatie en de bijdrage van [[zoon]] buiten beschouwing te worden gelaten, nu deze bedragen zien op de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige alsmede de kosten van levensonderhoud van [[zoon]]. Naar het oordeel van het hof benut de vrouw - gelet op haar gezondheidssituatie - haar verdiencapaciteit volledig en kan van haar niet worden gevergd dat zij meer gaat werken. Hierbij acht het hof voorts relevant dat de vrouw alleen de zorg draagt voor de minderjarige, die bij haar woont. Het bruto inkomen van de vrouw bedraagt € 1.717,38 per maand te vermeerderen met een vakantietoeslag van 8%. Met inachtneming van de op de vrouw van toepassing zijnde heffingskortingen heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van € 1.657,- per maand. De behoeftigheid van de vrouw kan derhalve worden vastgesteld op € 1.543,- netto per maand.
Draagkracht
20. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een kinderalimentatie hoger dan € 400,- en een partneralimentatie hoger dan € 900,- per maand te voldoen. Door de rechtbank is ten onrechte bij het berekenen van de draagkracht van de man de nieuwe partner van de man buiten beschouwing gelaten, aldus de man. De nieuwe partner is Nigeriaanse, volgt momenteel een inburgeringscursus en zorgt voor hun zoontje, die in februari 2010 is geboren. De nieuwe partner zal niet eerder dan na de inburgering aan het werk kunnen gaan. Nu de nieuwe partner van de man niet kan werken, dient in de draagkrachtberekening met zijn volledige lasten rekening te worden gehouden en niet slechts, zoals de rechtbank heeft gedaan, met de helft. Voorts dienen bij het berekenen van zijn draagkracht de studiekosten ten behoeve van [[zoon]] in aanmerking te worden genomen evenals de overige kosten (nevenvoorzieningen) die in het convenant worden genoemd met betrekking tot school, opleiding en ziektekosten.
21. De vrouw stelt dat bij het berekenen van de draagkracht van de man de nieuwe partner van de man buiten beschouwing dient te worden gelaten en derhalve ook alle lasten in het draagkrachtloos inkomen gehalveerd moeten worden, nu de financiële gevolgen van de keuze voor een nieuwe partner niet aan de vrouw dienen te worden tegengeworpen. Ten aanzien van de studiekosten voor [[zoon]] stelt de vrouw dat deze sinds begin 2010 volledig door [[zoon]] zelf worden voldaan. Bovendien betreffen deze kosten een ‘nevenregeling’ en zijn deze derhalve niet voor wijziging vatbaar.
22. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het eens dat de bonussen niet tot het inkomen van de man gerekend moeten worden bij de berekening van zijn draagkracht. De volgende door de man opgevoerde inkomsten en lasten worden door de vrouw niet bestreden, zodat het hof daar van zal uitgaan.
- Over de periode van 1 maart 2008 tot 1 januari 2010 een inkomen van € 6.187,64 bruto per maand te vermeerderen met een vakantietoeslag van 8% alsmede een 13e maand gelijk aan een volledig maandsalaris;
- over de periode van 1 maart 2008 tot 1 januari 2010 een pensioenpremie van € 144,- per maand;
- met ingang van 1 januari 2010 een inkomen van € 6.849,21 bruto per maand te vermeerderen met een vakantietoeslag van 8% alsmede een 13e maand gelijk aan een volledig maandsalaris;
- met ingang van 1 januari 2010 een pensioenpremie van € 265,- per maand;
- de verschuldigde rente ten behoeve van de hypothecaire lening ten bedrage van € 15.431- per jaar.
- een premie levensverzekering van € 99,- per maand;
- een eigenwoningforfait van € 1.457,- per jaar;
- het forfait eigenaarslasten van € 95,- per maand;
- een maandelijkse premie ziektekostenverzekering van € 175,- per maand te vermeerderen met de inkomensafhankelijke ZVW-bijdrage en een eigen risico van € 13,- verminderd met de gemiddelde nominale premie, welk deel wordt geacht te zijn inbegrepen in de voor de man toepasselijke bijstandsnorm en verminderd met de tegemoetkoming van de werkgever in de ziektekosten van € 72,- per maand.
- omgangskosten van € 20,- per maand;
- aflossing overige schulden: € 120,- per maand.
23. Met ingang van februari 2010 zal het hof bij de bepaling van de draagkracht rekening houden met de geboorte van [nieuwe zoontje man]. De behoefte van [nieuwe zoontje man] kan aan de hand van het netto gezinsinkomen van de man worden vastgesteld op € 790,- per maand.
24. Ter zake van de nieuwe partner van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft onbestreden gesteld dat zijn nieuwe partner op dit moment een inburgeringscursus volgt en dat zij, zodra zij deze heeft afgerond, de intentie heeft aan het werk te gaan. De nieuwe partner is reeds ingeschreven als werkzoekende. Nu de nieuwe partner een inburgeringscursus volgt acht het hof aannemelijk dat zij geen inkomsten heeft en op dit moment ook niet kan verwerven. Het hof gaat er van uit dat de nieuwe partner met ingang van 1 maart 2012 een eigen inkomen kan verwerven en derhalve niet meer financieel afhankelijk zal zijn van de man. Tot 1 maart 2012 zal het hof derhalve bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van de bijstandsnorm van een gezin alsmede rekening houden met de volledige woonlasten en de premie ziektekostenverzekering van € 175,- per maand ten behoeve van de nieuwe partner. Met ingang van 1 maart 2012 zal het hof uitgaan van de alleenstaande oudernorm in verband met de zorg die de man mede heeft over zijn zoon [nieuwe zoontje man]. Voorts zal het hof met ingang van voornoemde datum uitgaan van de helft van de woonlasten.
25. Ter zake van de kosten ten behoeve van de in het convenant opgenomen ‘nevenvoorzieningen’ gaat het hof er vanuit dat deze kosten worden voldaan uit de door de man te ontvangen jaarlijkse bonus. Nu de bonus niet is opgenomen in het jaarinkomen van de man, zal het hof de lasten eveneens niet in de draagkrachtberekening betrekken.
26. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de man over de periode van 1 maart 2008 tot 1 maart 2012 onvoldoende draagkracht heeft om een partner- en kinderalimentatie te betalen hoger dan de door hem aangeboden kinderalimentatie van € 400,- per maand en partneralimentatie van € 900,- per maand. Met ingang van 1 maart 2012 moet de man, uitgaande van bovenstaande gegevens, in staat worden geacht een kinderalimentatie te betalen van € 400,- per maand en een partneralimentatie van € 1.237,- bruto per maand. Het hof zal evenwel deze bijdrage ten behoeve van de vrouw nu nog niet vaststellen, omdat het te ver in de toekomst ligt.
Terugbetalingsverplichting
27. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw de teveel ontvangen alimentatie niet behoeft terug te betalen. Immers partijen hadden reeds overeenstemming bereikt en de vrouw heeft er zelf voor gekozen om nadien alsnog beslag te laten leggen op het loon van de man. Deze beslaglegging heeft de man in financiële problemen gebracht. Bovendien kan geen sprake zijn van een consumptief karakter op het moment dat de alimentatie wordt geïnd door beslaglegging. De vrouw had derhalve rekening moeten houden met een terugbetalingsverplichting. De vrouw daarentegen stelt dat de alimentatie een consumptief karakter heeft en er geen sprake van is geweest dat zij de man bewust heeft benadeeld.
28. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is door de vrouw onbestreden gesteld dat zij in financiële problemen verkeert en geen financiële reserves heeft. Dit brengt mee dat een terugbetalingsverplichting tot zodanig ingrijpende gevolgen zou leiden, dat in redelijkheid van haar geen terugbetaling kan worden verlangd. Het hof zal derhalve bepalen dat eventueel teveel door de vrouw ontvangen kinder- en partneralimentatie niet behoeven te worden terugbetaald, dan wel niet door de man zullen worden verrekend met toekomstige termijnen.
29. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal beslissen als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 9 februari 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging ten behoeve van de minderjarige met ingang van 1 maart 2008 op € 400,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschik¬king van 9 februari 2005 van de rechtbank ’s-Gravenhage de bijdrage in de kosten voor levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 maart 2008 op € 900,- per maand bruto, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw eventueel teveel ontvangen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in de kosten tot levensonderhoud van de vrouw, niet hoeft terug te betalen en dat de vader te dien aanzien geen recht op verrekening toekomt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Dijk en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2011.