Rolnummer: 22-003540-10
Parketnummer: 09-530054-09
Datum uitspraak: 27 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlands Indië) op [geboortejaar] (1941),
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 oktober 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging ziet op de periode 1 augustus 2008 tot 30 oktober 2008. Blijkens het dossier ziet de tenlastelegging kennelijk op een tweetal incidenten, waarbij de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan ontuchtige handelingen met [benadeelde partij]. Het eerste incident zou ongeveer twee maanden voor de herfstvakantie in 2008 hebben plaatsgevonden toen het slachtoffer samen met haar zus en twee andere meisjes bij haar oma logeerden, zijnde de vriendin van de verdachte, en het tweede incident zou tijdens de herfstvakantie in 2008 hebben plaatsgevonden toen [benadeelde partij] en haar zus met haar oma en de verdachte op vakantie waren op een camping in Drenthe.
In eerste aanleg is de verdachte van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen twee maanden voor de herfstvakantie in 2008 vrijgesproken. Ter zake van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen tijdens de herfstvakantie in 2008 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van de eerste impliciet cumulatief tenlastegelegde ontuchtige handelingen van P. Sapulette, die twee maanden voor de herfstvakantie in 2008 hebben plaatsgevonden.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 01 augustus 2008 tot 30 oktober 2008 te [adres] en/of elders in Nederland, met [benadeelde partij]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] geduwd/gebracht en/of de bovenbenen en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij] betast en/of gestreeld/gewreven;
Subsidiair.
hij op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 01 augustus 2008 tot 30 oktober 2008 te [adres] en/of elders in Nederland met [benadeelde partij] geboren op [geboortejaar] 1997, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het duwen/brengen van zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] en/of het betasten en/of wrijven, althans aanraken, van de bovenbenen en/of de schaamstreek van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede impliciet cumulatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in oktober 2008 in Nederland met [benadeelde partij], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij], hebbende verdachte zijn tong in de mond van die [benadeelde partij] geduwd/gebracht en de schaamstreek van die [benadeelde partij] betast.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Namens de verdachte is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat de verklaring van [benadeelde partij] niet betrouwbaar moet worden geacht en om die reden dient te worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [benadeelde partij] tijdens haar studioverhoor d.d. 19 november 2008 inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de jeugdige leeftijd van het slachtoffer
[benadeelde partij], die ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen 11 jaar oud was, acht het hof het begrijpelijk dat zij over bepaalde details over de feiten en omstandigheden van de ontuchtige handelingen ten tijde van het studioverhoor van 19 november 2008 niet meer volledig eenduidig kan verklaren. Niettegenstaande enige verschillen en tegenstrijdigheden in haar verklaring tijdens het studioverhoor van 19 november 2008, is het hof van oordeel dat gelet op het gegeven dat zij consistent en volhardend blijft in de kern van haar verklaring. De kern is dat zij tijdens de herfstvakantie in 2008 met haar zus, haar oma en de verdachte op een camping in Drenthe op vakantie was, dat zij toen op een avond met de verdachte en de hond is gaan wandelen in het bos en dat de verdachte tijdens die wandeling met zijn hand in haar onderbroek is geweest, haar schaamstreek heeft betast en haar een tongzoen heeft gegeven.
Voorts heeft het slachtoffer direct op de dag van thuiskomst na de kampeervakantie in Drenthe, haar moeder over dit incident verteld, nadat zij eerder die dag - in emotionele toestand - aan haar moeder te kennen had gegeven dat zij niet wilde dat de verdachte haar (en haar zus) die avond van een feestje naar huis zou rijden.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de verklaring van [benadeelde partij] d.d. 19 november 2008 voldoende betrouwbaar om te bezigen voor het bewijs.
Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat [benadeelde partij] weliswaar op haar eigen initiatief hem gezoend heeft, maar dat hij haar niet (terug)gezoend heeft en ook geen tongzoen heeft gegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij inderdaad met zijn hand via de voorkant, tussen de benen, in de onderbroek van het slachtoffer is geweest en haar schaamstreek heeft betast, maar dat dit ongelukkigerwijs door een samenloop van omstandigheden en derhalve onbedoeld is gebeurd, zodat hij zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het antwoord op de vraag of [benadeelde partij] verdachte al dan niet op eigen initiatief heeft gezoend is irrelevant voor de bewezenverklaring. De verklaring van verdachte dat hij niet met zijn tong in de mond van [benadeelde partij] is geweest, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Dat de verdachte - onder meer wegens zijn medische aandoeningen en in combinatie van het plots aan de riem trekken door de hond - uit evenwicht is geraakt en ten val dreigde te raken acht het hof niet onaannemelijk.
Op het moment dat verdachte uit balans raakte, stond verdachte volgens zijn eigen verklaring met zijn gezicht naar het gezicht van het slachtoffer, hield hij met zijn ene hand de riem van de hond vast terwijl hij met zijn andere hand de rug van het slachtoffer kriebelde. Dat verdachte naar eigen zeggen, juist op dat moment uit balans raakte en door een ongelukkige samenloop van omstandigheden met de hand waarmee hij even daarvoor de rug van het slachtoffer aan het kriebelen was, via de voorkant, tussen de benen en in de onderbroek van het slachtoffer is "gevallen" acht het hof echter volstrekt ongeloofwaardig en onaannemelijk.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het tweede impliciet cumulatief bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tweede impliciet cumulatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een toen 11-jarige meisje, door haar in de schaamstreek te betasten en door te tongzoenen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij op grove wijze misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwenspositie, nu hij de rol van (stief)opa had.
De ervaring leert dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van een zedenmisdrijf daar nog langdurig psychische schade van kunnen ondervinden. Uit een toelichting van de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het slachtoffer van deze feiten daadwerkelijk ernstige gevolgen heeft ondervonden en ook nog thans nog ondervindt.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [gemachtigde]
In het onderhavige strafproces heeft [gemachtigde] zich als gemachtigde van [benadeelde partij] gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tweede impliciet cumulatief tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 2.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 2.100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 500,00.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 500,00 immateriële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het tweede impliciet cumulatief bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] gemachtigde van [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 36f en 244 van de Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tweede impliciet cumulatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het tweede impliciet cumulatief bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Vordering van de [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij] ter zake van het tweede impliciet cumulatief bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 500,00 (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz, mr. W.J. van Boven en mr. A.M. Zwaneveld, in bijzijn van de griffier mr. S. Hartog-Zamani.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 oktober 2011.
Mr. A.M. Zwaneveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.