ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2235

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00305
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en voorlopige aanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2010. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.031 had opgegeven. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2007. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de aanslag te hoog is vastgesteld, maar heeft hij zijn standpunt niet nader onderbouwd. Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte is opgelegd en dat er geen bewijs is geleverd dat het belastbaar inkomen te hoog is vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door de derde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij specifieke vereisten voor het beroepschrift in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00305
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 21 december 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 april 2010, nummer 09/3827, betreffende na te vermelden aanslag.
Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 met dagtekening
20 september 2006 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 18.031.
1.2. Bij brief van 6 oktober 2006, ontvangen bij de Inspecteur op 9 oktober 2006, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 3 december 2007 heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van
17 november 2010, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Bij brieven van 29 december 2010 heeft het Gerechtshof het onderzoek heropend. Aan de Inspecteur zijn schriftelijk vragen gesteld. De Inspecteur heeft daarop geantwoord bij brief van 31 december 2010. Dit nadere stuk is doorgestuurd aan belanghebbenden. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief met bijlagen van 2 februari 2011. Deze nadere stukken zijn doorgestuurd naar de Inspecteur.
2.4. De nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 november 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.031.
3.2. De voorlopige aanslag is opgelegd conform de aangifte.
3.3. Belanghebbende heeft bezwaar ingediend tegen de voorlopige aanslag. In zijn bezwaarschrift heeft hij – voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
“Het bedrag van de aanslag wijkt in zo’n mate van mijn berekening af, dat ik hier van een fout van de belastingdienst in mijn nadeel moet uitgaan. Natuurlijk is voor mij duidelijk dat hier verschillen kunnen ontstaan, maar volgens mij toch niet ter hoogte van € 1.777.00.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.3. De Inspecteur is van oordeel dat de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. De voorlopige aanslag is opgelegd conform de ingediende aangifte.
6.2. Belanghebbende heeft niet nader gemotiveerd waarom hij van mening is dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
6.3. Nu belanghebbende zijn mening niet nader heeft onderbouwd en het Gerechtshof ook overigens niet is gebleken dat het belastbaar inkomen te hoog is vastgesteld, dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard. Daarbij wijst op het Hof op zijn beslissing in de zaak met kenmerk BK-10/00304 en hetgeen belanghebbende als wens heeft geuit omtrent de verdeling van de aftrekposten over hem en zijn echtgenote.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Th. Groeneveld en J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.H.R. Massmann. De beslissing is op 21 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.