ECLI:NL:GHSGR:2011:BV2229
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- W.P.C.M. Bruinsma
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens taalbarrière bij dagvaarding in Opiumwet-zaak
In deze zaak is de verdachte op 23 oktober 2005 aangehouden op verdenking van het handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet, specifiek voor het kweken van hennep. De verdachte is op 24 oktober 2005 in de Engelse taal gehoord, wat zowel voor de verbalisant als de verdachte voldoende duidelijk was. Echter, op 23 november 2010 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat op 16 december 2005 was gewezen, met als verweer dat de dagvaarding niet in de door hem beheersbare taal was uitgereikt.
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Het hof constateert dat de dagvaarding op 24 oktober 2005 aan de verdachte in persoon is uitgereikt, maar dat de verdachte niet op de zitting van 16 december 2005 is verschenen. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat, ondanks het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep, de verdachte ontvankelijk verklaard moet worden, omdat hij niet goed op de hoogte was van de zitting en de beschuldigingen.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte, ondanks de taalbarrière, op de hoogte was van de beschuldigingen en dat hij naar school ging om Nederlands te leren. De verdachte had de mogelijkheid om zich te laten informeren over de inhoud van de dagvaarding. Het hof concludeert dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vertaling van de dagvaarding te verstrekken aan een verdachte die in Nederland verblijft. Aangezien het hoger beroep pas op 23 november 2010 is ingesteld, wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.