Rolnummer: 22-006584-08
Parketnummer: 09-757658-08
Datum uitspraak: 28 december 2011
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 december 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboorteplaats] (Marokko), [geboortejaar] (1984),
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
14 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [benadeelde partij] met een mes (meermalen) in het gezicht heeft gestoken en/of gesneden en/of
- die [benadeelde partij] met een mes (meermalen) in de rug, althans in het lichaam van heeft gestoken en/of
- die [benadeelde partij] in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon en/of een beltegoedkaart en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het (meermalen) schoppen/trappen en/of slaan/stompen in/tegen het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het (meermalen) met een mes steken en/of snijden in het gezicht van die [benadeelde partij] en/of
- het (meermalen) met een mes steken in de rug, in elk geval in het lichaam van die [benadeelde partij];
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een telefoon en/of een beltegoedkaart en/of geld, in elk enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- die [benadeelde partij] naar beltegoed heeft gevraagd en/of (vervolgens)
- die [benadeelde partij] (meermalen) in/tegen zijn gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft/hebben gestompt/geslagen en/of getrapt/geschopt en/of (vervolgens)
- die [benadeelde partij] (meermalen) met een mes in zijn gezicht heeft/hebben gestoken en/of gesneden en/of (vervolgens)
- die [benadeelde partij] (meermalen) met een mes in zijn rug, in elk geval in zijn lichaam heeft/hebben gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: een klaplong, een snijwond links in het gezicht en op de neus en een aan linker- en rechterzijde gebroken neusschot), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- (meermalen) met een mes in het gezicht te steken en/of te snijden en/of
- (meermalen) met een mes in de rug, in elk geval in het lichaam te steken en/of
- (meermalen) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te trappen/schoppen en/of te stompen/slaan;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit
- het (meermalen) met een mes steken en/of snijden in het gezicht van die [benadeelde partij] en/of
- het (meermalen) met een mes steken in de rug, in elk geval in het lichaam van die [benadeelde partij] en/of
- het (meermalen) trappen/schoppen en/of stompen/slaan in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [benadeelde partij].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2011 aangevoerd dat -kort en zakelijk weergegeven-: a. de verdediging bij het uitgevoerde bloedspattenonderzoek (deels) verstoken is gebleven van de mogelijkheid tot het doen van tegenonderzoek en daarmee van het verkrijgen van mogelijk ontlastend materiaal, en b. sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). De combinatie van voornoemde gronden zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de raadsvrouw. Één en ander overeenkomstig de door de raadsvrouw overlegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor wat betreft het onder a. gevoerde verweer overweegt het hof dat dit verweer onbesproken kan blijven, nu dit verweer geen betrekking heeft op het feit dat het hof hierna bewezen acht. Het hof overweegt voor wat betreft het resterende, onder b., aangevoerde verweer dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (Hoge Raad 17 juni 2008, NJ 2008, 358) overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Wel kan dit aanleiding zijn voor strafvermindering. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Op grond van de stukken in het dossier van de verdachte en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof -mét de advocaat-generaal- van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is wat aan de verdachte primair, subsidiair als eerste en tweede cumulatief/alternatief en meer subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan immers met de voorhanden bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op het plegen van de primair, subsidiair als eerste en tweede cumulatief/alternatief en meer subsidiair ten laste gelegde feiten. In dit verband overweegt het hof dat -op grond van die bewijsmiddelen- met name niet is komen vast te staan dat het de verdachte is geweest die [benadeelde partij] tegen het hoofd/gezicht heeft geschopt/getrapt dan wel die [benadeelde partij] met een mes heeft gesneden/gestoken, noch dat de verdachte voorafgaande aan en/of ten tijde van de geweldpleging op de hoogte was van enig voornemen ter zake van één van de andere betrokkenen bij de geweldplegingen tegen die [benadeelde partij]. De verdachte heeft zulks van meet af aan ontkend.
Dat het geweld tegen die [benadeelde partij] zou zijn gepleegd om zich wederrechtelijk geld en/of goederen van [benadeelde partij] toe te eigenen kan uit geen van de eerder genoemde bewijsmiddelen worden afgeleid, terwijl de verdachte dat heeft betwist.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2008 te 's-Gravenhage met anderen op de openbare weg, de Beresteinlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij], welk geweld bestond uit
- het met een mes snijden in het gezicht van die [benadeelde partij] en
- het met een mes steken in de rug van die [benadeelde partij] en
- het trappen/schoppen en stompen/slaan in/tegen het gezicht en lichaam van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken ter zake van het primair, subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde kunnen de gevoerde verweren daaromtrent - voor zover zij geen betrekking hebben op het bewezenverklaarde feit - naar 's hofs oordeel onbesproken te blijven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meest subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het meest subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 575 dagen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een persoon. Door het handelen van de verdachte en zijn mededaders is de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] op ernstige wijze geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van een ernstig delict als het onderhavige nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dit blijkt voorts uit de omstandigheid dat het slachtoffer in het antwoordformulier ten behoeve van slachtoffers in strafzaken, ingekomen ter griffie op 16 november 2011, heeft aangegeven de onderhavige zaak geestelijk niet meer aan te kunnen. Dat het feit op de openbare weg is gepleegd, brengt bovendien gevoelens van grote onrust en onveiligheid teweeg binnen de samenleving.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten, onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Gelet hierop acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf als gevorderd door de advocaat-generaal passend.
Anderzijds heeft het hof geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, nu de zaak niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep, maar na ruim 36 maanden, is afgedaan. Het hof zal derhalve de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat en de beoogde -door het openbaar ministerie geëiste- op te leggen gevangenisstraf van 575 dagen met 58 dagen bekorten, waarbij het hof voorts het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking heeft genomen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 6.245,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 5.245,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 5.245,-.
De hoogte van vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 245,- is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade zal derhalve worden toegewezen.
Voorts is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat immateriële schade is geleden en dat deze schade eveneens het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering tot vergoeding van immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 5.000,-.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 5.245,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 517 (vijfhonderdzeventien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [benadeelde partij], terzake van het meest subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.245,- (vijfduizend tweehonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 245,- (tweehonderdvijfenveertig euro) materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 5.245,- (vijfduizend tweehonderdvijfenveertig euro) bestaande uit € 245,- (tweehonderdvijfenveertig euro) materiële schade en
€ 5.000,- (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
61 (eenenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A.Th.M. Dekkers,
mr. S. van Dissel en mr. T.E. van der Spoel, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 december 2011.
De voorzitter is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.