GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 30 november 2011
Zaaknummer. : 200.092.658/01 en 200.092.983/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 11-1115
in de zaak met zaaknummer 200.092.658/01:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam,
de raad voor de kinderbescherming te Alkmaar,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. van der Heide-Boertien te Delft,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
kantoor houdende te Alkmaar,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. de pleegvader van [minderjarige 1] en [de minderjarige 2],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegvader.
in de zaak met zaaknummer 200.092.983/01:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. van der Heide-Boertien te Delft,
de raad voor de kinderbescherming te Alkmaar,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
kantoor houdende te Alkmaar,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. de pleegvader van [minderjarige 1] en [de minderjarige 2],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegvader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader en de moeder zijn ieder afzonderlijk op 22 augustus 2011 respectievelijk 26 augustus 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 mei 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De raad heeft op 28 september 2011 in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 15 september 2011 een brief van 14 september 2011 met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
- op 15 september 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaken zijn op 26 oktober 2011 gezamenlijk mondelinge behandeld. Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. P.A.M. van Leeuwen (kantoorgenoot van mr. B.C. Pfeifle) en de heer E.J. Nyembo Katumbwe, tolk in de taal Lingala;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en voormelde tolk;
- mevrouw [A], namens de raad;
- de heer [B], namens Jeugdzorg.
De pleegvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de vader en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [de minderjarige 2], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige 2]), en
- [minderjarige 1], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats] (hierna ook: [minderjarige 1]),
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. Voorts is Jeugdzorg tot voogdes over de minderjarigen benoemd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de vader en de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2. De vader verzoekt in zijn beroepschrift de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover hij daarin is ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de raad strekkende tot ontheffing van de vader van het ouderlijk gezag over de minderjarigen, af te wijzen.
3. De moeder verzoekt in beroep het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor zover zij daarin is ontheven van het ouderlijk gezag van de minderjarigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de raad strekkende tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarigen, af te wijzen.
4. De raad bestrijdt beide beroepen.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Hij voert daartoe het volgende aan. Bij beschikking van 2 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage is overwogen dat Jeugdzorg dient te onderzoeken of er mogelijkheden bestaan dat de minderjarigen weer thuis kunnen worden geplaatst of dat er een verderstrekkende maatregel zal worden aangevraagd. Jeugdzorg heeft vervolgens nagelaten een dergelijk onderzoek te laten plaatsvinden. De vader betwist dat hij de minderjarigen niet de stabiliteit en veiligheid kan bieden die zij nodig hebben, althans hier is onvoldoende onderzoek naar verricht. Indien en voor zover na gedegen onderzoek zou blijken dat terugplaatsing niet mogelijk is, kan de vader berusten in de uithuisplaatsing op voorwaarde dat de minderjarigen op de juiste plek zitten. Dit is nu niet het geval bij [de minderjarige 2]. Contact tussen de minderjarigen en de ouders en tussen de minderjarigen onderling is van wezenlijk belang.
6. De moeder stelt dat er geen actueel onderzoek is verricht naar de vraag of de minderjarigen weer thuis konden worden geplaatst nadat voor de duur van een half jaar een machtiging tot uithuisplaatsing werd verlengd. De raad heeft zich gebaseerd op verouderde informatie, die niet meer juist is. Zo stelt de moeder dat zij al een aantal jaren niet meer te kampen heeft met psychische klachten. Dat sprake is van een taalbarrière wordt niet door de moeder ontkend, maar dat neemt niet weg dat dit verholpen had kunnen worden door met behulp van een tolk met de moeder in gesprek te gaan. Dat de moeder een aantal keren te laat is gekomen bij afspraken, is te wijten aan de lange reistijd.
7. De raad heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verwijst daarbij naar zijn rapport van 28 januari 2011. Kort samengevat voert de raad het volgende aan. De minderjarigen hebben een belast verleden. Ten tijde van de uithuisplaatsing kampten de ouders met problemen op diverse gebieden. De moeder kan of wil geen inzicht verschaffen in haar psychische problematiek. Door het gebrek aan medewerking van de moeder is het niet mogelijk om, zo heeft de gezinsvoogd te kennen gegeven, een inschatting te maken van de capaciteiten van de moeder om de minderjarigen op te voeden en te verzorgen. De woning van de vader is te klein om de minderjarigen te huisvesten. De vader en de moeder zijn onbetrouwbaar gebleken in het nakomen van de met hen gemaakte afspraken. Gelet op de belaste voorgeschiedenis van de minderjarigen en hun onveilige hechting, vergen de minderjarigen meer van een opvoeder dan een gemiddeld kind. De raad heeft tijdens zijn onderzoek geen verbetering van de opvoedcapaciteiten van de ouders geconstateerd. De minderjarigen hebben behoefte aan duidelijkheid en rust over hun opvoedsituatie. De jaarlijkse procedures zorgen voor stress bij de minderjarigen en de ouders belasten de minderjarigen met hun wens dat de minderjarigen weer thuis komen wonen. De raad meent dat de kinderrechter in voormelde beschikking van 2 augustus 2010 heeft bedoeld dat het van belang is dat er duidelijkheid komt voor de minderjarigen, aangezien in die beschikking is overwogen dat Jeugdzorg ofwel nader onderzoek, ofwel een verderstrekkende maatregel dient te overwegen. Jeugdzorg heeft niet gehandeld in strijd met die beschikking, aldus de raad.
8. Jeugdzorg heeft ter zitting het verweer van de raad onderschreven. Jeugdzorg acht de ouders niet in staat de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Er is sprake van een complexe problematiek van de minderjarigen. Tijdens de bezoekcontacten geven de ouders er geen blijk van dat zij in staat zijn aan te sluiten bij de behoeftes van de minderjarigen.
9. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (verder: BW) een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan worden ontheven, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet. Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW voordoet. Nu de ouders zich in de onderhavige zaak verzetten, ligt ter toetsing aan het hof voor de vraag of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de ouders om hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid van de minderjarigen weg te nemen.
10. Het hof overweegt als volgt. Het gezin is uit Congo gevlucht en heeft in Nederland verzocht om asiel. De minderjarigen zijn sinds september 2005 onder toezicht gesteld vanwege huiselijk geweld in de thuissituatie en sinds augustus 2007 zijn de minderjarigen uit huis geplaatst na een incident in de thuissituatie. De ouders, die beiden kampten met psychische problemen, waren niet in staat de minderjarigen veiligheid en basale verzorging te bieden. Bij de minderjarigen was sprake van gedragsproblemen.
11. Bij de minderjarigen is, mede gelet op hun belaste voorgeschiedenis, sprake van zware problematiek. Zij zijn beiden voor hun gedragsproblemen onder behandeling van [een instelling]. [minderjarige 1], die thans 8 is, vertoont in die mate externaliserend gedrag dat zij tevens behandeld dient te worden door middel van medicatie.
12. De vader en de moeder zijn in het verleden onmachtig geweest in hun plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De ouders hebben thans op geen enkele wijze inzicht verschaft in hun huidige situatie. De minderjarigen zijn al vier jaren uit huis geplaatst. De ouders verzetten zich in die mate tegen de gezagsbeperkende maatregelen – ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – dat daaruit blijkt dat zij niet in staat zijn te handelen in het belang van de minderjarigen. Zo voelen zij zich tijdens de begeleide contacten in die mate door de gezinsvoogd gegriefd op het moment dat er wordt gevraagd of zij met de minderjarigen willen spelen, dat zij dit weigeren, terwijl de kinderen aangeven dit zelf graag willen. Voorts bagatelliseren de ouders de problematiek van de minderjarigen. Aan de zijde van de ouders zijn de belangen van de minderjarigen ondergeschikt geraakt aan het verzet van de ouders. Dit heeft tot gevolg dat ieder perspectief op terugkeer van de minderjarigen, die een bovengemiddelde opvoeding en zorg vereisen, naar hetzij de vader, hetzij de moeder, is komen te ontbreken.
13. Daar komt bij dat de huidige situatie, waarbij de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing jaarlijks moeten worden verlengd, veel onzekerheid en onrust met zich meebrengt voor de minderjarigen. Gelet op de problematiek van de minderjarigen hebben zij behoefte aan rust en duidelijkheid over hun opvoedsituatie. Op dit moment gaat het goed bij de pleegvader. Het hof is van oordeel dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
14. De kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij beschikking van 2 augustus 2010 overwogen dat Jeugdzorg dient te onderzoeken of er mogelijkheden bestaan dat de minderjarigen weer thuis geplaatst kunnen worden of dat er een verderstrekkende maatregel zal worden aangevraagd. Naar het oordeel van het hof heeft Jeugdzorg niet – zoals de ouders stellen – nagelaten een onderzoek te verrichten naar de thuissituatie, aangezien de kinderrechter het aan Jeugdzorg heeft overgelaten om te beoordelen of een dergelijk onderzoek tot mogelijkheden behoorde of dat er diende te worden verzocht om een verderstrekkende maatregel. Jeugdzorg heeft kennelijk gemeend om voor dit laatste te kiezen en de raad heeft vervolgens in dat kader een uitvoerig onderzoek verricht. Het hof ziet geen aanleiding om thans een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van terugkeer van de minderjarigen naar hetzij de vader, hetzij de moeder, nu voor het hof voldoende duidelijk is geworden dat een dergelijk onderzoek te zeer belastend zal zijn voor de minderjarigen en zij daarbij derhalve niet gebaat zijn.
15. Nu de benoeming van Jeugdzorg tot voogdes niet is bestreden, zal het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Kamminga en Otter, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2011.