ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0800

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.581-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. de Haan-Boerdijk
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en vaststelling omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, stond de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige en de vaststelling van een omgangsregeling centraal. De vader en moeder, die in een conflictueuze situatie verkeerden, waren niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kind, wat leidde tot ernstige verstoringen in de communicatie en opvoeding. De raad voor de kinderbescherming had in een rapport aangegeven dat de minderjarige, geboren in 1997, onder toezicht moest worden gesteld en dat er dringend hulp van een psycholoog nodig was. De raad adviseerde om het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag te verlenen te honoreren, gezien de onhoudbare situatie waarin de minderjarige zich bevond.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de ouders niet in staat waren om constructief samen te werken in het belang van hun kind. De vader had zonder overleg met de moeder belangrijke beslissingen genomen, zoals het inschrijven van de minderjarige op een particuliere school. Dit leidde tot een situatie waarin de minderjarige de regie over haar opvoeding leek te hebben, wat niet in haar belang was. Het hof concludeerde dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden, omdat de ouders niet in staat waren om op een behoorlijke manier samen te werken.

Het hof besloot dat de moeder voortaan alleen belast zou worden met het gezag over de minderjarige, en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn. De omgangsregeling werd vastgesteld, waarbij de minderjarige ieder weekend bij de vader verblijft, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader doorbrengt. Deze beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Uitspraak : 21 december 2011
Zaaknummer : 105.012.581/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-4389
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te ’s-Gravenhage,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.A.M. Oranje-Jorna te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikkingen van 8 april 2009 en 19 januari 2011, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Bij de tussenbeschikking van 8 april 2009 is mevrouw drs. I.G.R. Henar tot deskundige benoemd teneinde in een ouderschapsonderzoek de in rechtsoverweging 11 van die tussenbeschikking vermelde vragen te beantwoorden, daarover te rapporteren en te adviseren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de tussenbeschikking van 19 januari 2011 is de raad verzocht, zo mogelijk met spoed, een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de in rechtsoverweging 8 van die tussenbeschikking vermelde vragen, daarover te rapporteren en te adviseren. De zaak is pro forma aangehouden tot 30 juli 2011. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 26 oktober 2011 het raadsrapport van 24 oktober 2011 ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 4 november 2011 een brief van 3 november 2011 met bijlagen ingekomen en op 25 november 2011 een brief van 24 november 2011 met bijlagen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 18 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen en op 24 november 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
Op 30 november 2011 is de mondelinge behandeling voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw J.J. de Kok namens de raad.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn thans nog het ouderlijk gezag over [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige]), geboren [in 1997] te [geboorteplaats], de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige].
2. Uit het raadsrapport blijkt dat de onderlinge verstandhouding en de communicatie tussen de vader en de moeder ernstig zijn verstoord en dat [de minderjarige] hier zeer onder lijdt. Volgens de raad handelt de vader alsof hij het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] heeft. Zo heeft hij [de minderjarige] afgelopen september van [naam school] afgehaald en haar ingeschreven op een school voor particulier voortgezet onderwijs zonder dit met de moeder te overleggen. De raad wijst erop dat de moeder probeert [de minderjarige] regels en structuur te bieden, maar dat [de minderjarige] zich hiertegen verzet. De vader haalt [de minderjarige] op als haar bij de moeder thuis iets niet bevalt. Naar de mening van de raad leert de vader [de minderjarige] hiermee probleemsituaties te vermijden en de ouders tegen elkaar uit te spelen. Om tot een verbetering van de situatie te komen acht de raad het noodzakelijk dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld. De opvoedingshiërarchie moet hersteld worden en de ouders zullen met elkaar moeten afstemmen en overleggen, aldus de raad. De raad vindt bovendien dat [de minderjarige] dringend hulp van een psycholoog nodig heeft. Deze hulp zou zich moeten richten op het accepteren en verwerken van de scheiding van haar ouders en het inmiddels opgebouwde loyaliteitsconflict, wat zich bij [de minderjarige] uit in een gebrek aan sociale vaardigheden, assertiviteitsproblematiek, een verminderd gevoel van zelfvertrouwen en vermijdingsgedrag.
De raad acht de gronden voor een beëindiging van het gezamenlijk gezag in beginsel aanwezig. Volgens de raad is [de minderjarige] klem en verloren geraakt tussen de ouders. De ouders zijn al jarenlang niet in staat tot constructief overleg in het belang van [de minderjarige]. Daarbij zijn zij het niet eens over belangrijke zaken als verblijfplaats en schoolkeuze. De raad adviseert het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] voor een periode van zes maanden aan te houden teneinde te bezien of de situatie door middel van een ondertoezichtstelling kan worden verbeterd. In deze periode dient met ondersteuning van hulpverlening te worden gewerkt aan de onderlinge communicatie en verstandhouding tussen de ouders, aldus de raad. De raad adviseert de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen. Naar de mening van de raad is de woonsituatie bij de moeder het meest stabiel en sluit de moeder beter dan de vader aan bij de pedagogische behoeften van [de minderjarige]. De raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij ruim contact heeft met de vader. Gelet hierop adviseert de raad om een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] ieder weekend, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, bij de vader verblijft.
3. Ter terechtzitting is gebleken dat [de minderjarige] op 8 november 2011 door de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage onder toezicht is gesteld.
4. Ter terechtzitting is namens de raad verklaard dat het erg zorgelijk is dat [de minderjarige] het gevoel heeft dat zij de problemen moet oplossen. De raad vraagt zich af of een ondertoezichtstelling wel toereikend is nu de ouders naar verwachting iedere aanwijzing van de gezinsvoogd zullen aanvechten. Alles overziende is de raad van mening dat het toch niet verstandig is om de zaak nog zes maanden aan te houden. De raad adviseert in het belang van [de minderjarige] nu al over te gaan tot toewijzing van het eenhoofdig gezag aan de moeder.
5. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het niet in het belang van [de minderjarige] acht dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder behoudt en dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over haar. De vader vreest dat de moeder in geval van eenhoofdig gezag beslissingen zal nemen die er toe leiden dat [de minderjarige] opnieuw in een neerwaartse spiraal terechtkomt. Zo heeft de moeder al aangekondigd dat zij [de minderjarige] van haar nieuwe school zal afhalen, terwijl [de minderjarige] daar helemaal is opgebloeid, zo stelt de vader. Volgens de vader is de situatie bij de moeder thuis niet stabiel. Hij betoogt dat er vaak spanningen zijn en dat [de minderjarige] niet tegen de moeder en haar nieuwe echtgenoot kan opboksen. De vader is van mening dat de moeder [de minderjarige] te veel behandelt als een patiënt, terwijl zij een normale jonge (puber)meid is.
6. De moeder heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het van groot belang acht dat zij op korte termijn wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige]. Zij wijst erop dat het steeds slechter gaat met [de minderjarige] omdat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk besluiten te nemen. Volgens de moeder trekt de vader zijn eigen plan en werkt hij nergens aan mee. De moeder heeft er geen enkel vertrouwen in dat de vader zich zal conformeren aan de mening van de gezinsvoogd. Zij betoogt dat [de minderjarige] zo snel mogelijk moet worden behandeld door een psycholoog. Indien het gezamenlijk gezag wordt gehandhaafd, krijgt de vader nog steeds de ruimte om dit tegen te houden, zo stelt de moeder.
Gezag
7. Het hof overweegt op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [de minderjarige] in overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [de minderjarige] kunnen voordoen. Het hof stelt vast dat de ouders daartoe niet in staat zijn. De opvattingen van de ouders over de opvoeding van [de minderjarige] lopen zeer uiteen en het is hen na talloze pogingen niet gelukt om op één lijn te komen. Op dit moment lijkt [de minderjarige] de regie te hebben over haar opvoeding in plaats van de ouders. [de minderjarige] krijgt te veel ruimte om de ouders tegen elkaar uit te spelen met als gevolg dat zij volledig haar eigen gang kan gaan. Gebleken is bovendien dat de vader het gezag van de moeder ondermijnt, bijvoorbeeld door tegen [de minderjarige] te zeggen dat zij niet gedwongen kan worden om dingen te doen die zij niet wil en door [de minderjarige] op te halen als zij bij de moeder thuis problemen ervaart. De vader heeft [de minderjarige] voorts, zonder met de moeder te overleggen, ingeschreven bij een particuliere onderwijsinstelling. [de minderjarige] volgt daar momenteel onderwijs op HAVO-niveau terwijl zowel [naam school] (de oude school van [de minderjarige]) als de basisschool van [de minderjarige] heeft aangegeven dat [de minderjarige] dit niveau niet aankan. Blijkens het raadsrapport heeft [naam school] er bij de ouders op aangedrongen om met het oog op de problematische omgang van [de minderjarige] met leeftijdsgenoten te regelen dat [de minderjarige] ondersteuning van een psycholoog krijgt. De vader weigert hieraan zijn medewerking te verlenen. Gelet op voormelde omstandigheden acht het hof het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de moeder voortaan alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige].
Hoofdverblijfplaats
8. Uit het gegeven dat de moeder alleen zal worden belast met het gezag over [de minderjarige] vloeit voort dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
Omgangsregeling
9. De ouders zijn het erover eens dat [de minderjarige], indien zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, ieder weekend van vrijdagavond voor het eten tot zondagavond na het eten, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, bij de vader verblijft en dat zij voorts de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader doorbrengt. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. De moeder heeft ter terechtzitting nadrukkelijk verklaard dat zij het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet in de weg zal staan.
10. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPAAL EN INCIDENTEEL HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag over [de minderjarige], geboren [in 1997] te [geboorteplaats];
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt;
draagt de griffier van het hof op van deze beslissing onverwijld mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage;
stelt de volgende omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vast:
[de minderjarige] verblijft ieder weekend van vrijdagavond voor het eten tot zondagavond na het eten, met uitzondering van het eerste weekend van de maand, bij de vader en brengt voorts de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader door;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in principaal en incidenteel hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, De Haan-Boerdijk en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Van de Fliert-Verburg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2011.