GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 21 december 2011
Zaaknummer : 200.088.660/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-2561
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. J.W. Verhoef te Zeist, thans zonder advocaat,
[verweerster],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.M.J. Duijverman te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 7 juni 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 maart 2011 van de rechtbank Rotterdam, bekend bij het hof onder zaaknummer 200.088.660/01. Bij dat beroep heeft de vader tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. De schorsingszaak is bij het hof ingeschreven onder nummer 200.088.665/01.
Bij het hof zijn in de schorsingszaak de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 16 september 2011 een brief van 13 september met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 19 september 2011 een faxbericht met bijlage, waarin de advocaat van de vader het hof bericht zich te onttrekken als advocaat.
Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking is op 21 september 2011 mondeling behandeld. Bij beschikking van 19 oktober 2011 is het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking verworpen.
Bij het hof zijn voorts in de hoofdzaak de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 22 november 2011 een faxbericht waarin de advocaat van de vader het hof (nogmaals) bericht zich te onttrekken als advocaat;
van de zijde van de moeder:
- op 22 november 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 31 oktober 2011 een brief van diezelfde datum ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
De hoofdzaak is op 30 november 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting was aanwezig de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), voortaan aan de moeder toekomt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de moeder om de vader het gezag te doen ontnemen af te wijzen, dan wel haar in het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag over de minderjarige heeft beëindigd. De vader voert ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat overleg tussen de ouders zijn inziens wel mogelijk is, maar dat de advocaat van de moeder zich als buffer tussen beide ouders opstelt en dat er (enkel) om die reden geen overleg tussen de ouders plaatsvindt. Bovendien is er geen enkele analyse gegeven van het probleem tussen de ouders, zo dat al bestaat. Daarnaast, zo stelt de vader, heeft de rechtbank ter zitting de lijn van de moeder gevolgd en stond de beslissing op dat moment al vast. De vader heeft het gevoel bij de rechtbank niet te zijn gehoord. Voorts werd de vader in de jaren voorafgaand aan de bestreden beschikking door de moeder nergens van op de hoogte gehouden en voerde de moeder geen overleg met hem omtrent gezagsbeslissingen. Ook heeft de moeder de minderjarige sinds 2007 bij de vader weggehouden. Bovendien is er, zo stelt de vader, geen sprake van een situatie waarin de vader de moeder ernstig belemmert in haar taak als verzorgende ouder. Integendeel, het is de moeder die de vader ernstig belemmert in zijn taak als verzorgende ouder. Tot slot stelt de vader, met een beroep op 6 EVRM, dat hij ten onrechte geen beschikking heeft gekregen over de brief van de minderjarige aan de rechtbank en dat de minderjarige deze brief ten onrechte zonder juridische bijstand heeft geschreven, terwijl hij de gevolgen niet heeft kunnen overzien.
5. De moeder stelt dat het belang van de minderjarige vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Daartoe stelt zij dat de (communicatie-) problemen tussen de ouders zodanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige bij gezamenlijk gezag van de ouders klem of verloren raakt. Bovendien valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De vader heeft meerdere malen ernstige bedreigingen geuit tegen de moeder, de familie van de moeder en de school van de minderjarige. De bedreigingen zijn ernstig en frequent. De directeur van de school van de minderjarige heeft al meerdere malen aangifte gedaan van bedreiging, laatstelijk de dag voor de mondelinge behandeling van deze zaak. Bovendien heeft de huidige situatie zijn weerslag op de minderjarige. Als de vader de school van de minderjarige bedreigt, voelt de minderjarige zich daar angstig en dan kan hij zich minder goed concentreren. Als de moeder belast blijft met het eenhoofdig gezag, hoeft zij geen contact meer met de vader te hebben. Dit zal rust creëren voor de minderjarige.
6. Het hof overweegt als volgt. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat de beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de ouders niet in staat zijn tot enige communicatie en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Bovendien heeft de vader meermalen ernstige bedreigingen geuit jegens de moeder, de partner en familie van de moeder en de school van de minderjarige. Hiermee heeft hij onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt in het leven van de minderjarige. Het hof acht het daarom in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat het eenhoofdig gezag van de moeder gehandhaafd blijft en zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
8. Ten aanzien van de grief van de vader dat hij ten onrechte geen kennis heeft kunnen nemen van de brief van de minderjarige aan de rechtbank overweegt het hof als volgt. In artikel 809 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat de rechter in zaken betreffende minderjarigen niet beslist dan na de minderjarige van twaalf jaar of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken. In het procesreglement gezag en omgang is voorts bepaald dat minderjarigen in beginsel afzonderlijk worden gehoord, dat van dit verhoor geen proces-verbaal wordt opgemaakt en dat van brieven van minderjarigen geen kopie wordt verstrekt. Wel geeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling kort en zakelijk weer wat de minderjarige mondeling dan wel schriftelijk heeft verklaard. De rechtbank had derhalve tijdens de mondelinge behandeling de brief van de minderjarige moeten noemen en kort en zakelijk de inhoud van zijn verklaring moeten weergeven. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat dit is gebeurd. Echter, nu uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de beslissing van de rechtbank (mede) gebaseerd is op deze brief, zal het hof aan het niet samenvatten van de brief ter terechtzitting geen processuele consequenties te verbinden. Bovendien heeft de minderjarige ook in het hoger beroep zijn mening gegeven en is daarvan tijdens de mondelinge behandeling kort verslag gedaan.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Jansen en Bos, bijgestaan door Hogendoorn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2011.