ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0511

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.081.985-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van den Wildenberg
  • C. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van dwangsom opgelegd aan moeder in omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 september 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren uit het huwelijk van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Dordrecht aangevochten, waarin een dwangsom was opgelegd voor het niet meewerken aan de omgangsregeling. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuw onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te laten uitvoeren, evenals een onderzoek naar de psychische gezondheid van de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen en dat de rechtbank eerder een voorlopige omgangsregeling had vastgesteld. De moeder had in haar beroepschrift aangegeven dat zij haar verzoeken tot het oordeel van de rechtbank over de begeleide omgang introk, maar het hoger beroep tegen de dwangsom handhaafde. De vader voerde verweer en stelde dat de dwangsom terecht was opgelegd.

Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve een dwangsom had opgelegd, aangezien de moeder inmiddels haar medewerking aan de omgangsregeling verleende. Het hof concludeerde dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen het opleggen van een dwangsom, omdat dit de onderlinge verhouding tussen de ouders zou kunnen schaden en spanningen zou kunnen veroorzaken. Daarom vernietigde het hof de bestreden beschikking voor zover deze de dwangsom betrof en bepaalde dat er geen dwangsom verschuldigd was. De overige verzoeken in hoger beroep werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 28 september 2011
Zaaknummer : 200.081.985/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-8998
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.D.C.J. van Driel te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. van Dijk te Winschoten.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 9 februari 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 november 2010 van de rechtbank Dordrecht en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 10 november 2010 ingediend.
De vader heeft op 28 februari 2011 een verweerschrift ingediend ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking is op 2 maart 2011 mondeling behandeld.
Het hof heeft, bij beschikking van 23 maart 2011, de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 10 november 2010 van de rechtbank Dordrecht geschorst ten aanzien van de veroordeling van de moeder tot betaling van een dwangsom als zij in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de voorlopige omgangsregeling. Het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is voor het overige afgewezen.
De vader heeft op 8 juni 2011 een verweerschrift in de hoofdprocedure ingediend.
Bij het hof zijn in de hoofdprocedure voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 15 augustus 2011 een faxbericht van diezelfde datum;
van de zijde van de vader:
- op 15 augustus 2011 een faxbrief van diezelfde datum.
Het hof heeft de beschikking op heden bepaald.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 20 januari 2010 van de rechtbank Dordrecht en de bestreden beschikking.
Bij voormelde beschikking van 20 januari 2010 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige bepaald in de vorm van begeleide omgangscontacten bij Trivium te Zwolle. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de in de onderhavige zaak genomen beslissing van 20 januari 2010 gehandhaafd en de moeder veroordeeld indien zij in gebreke blijft haar medewerking aan de (begeleide) omgangsbegeleiding te verlenen, tot een dwangsom van € 500,- (vijfhonderd euro) per dag (een gedeelte van de dag daarbij inbegrepen), met een maximum van € 10.000,- (tienduizend euro).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
- staande het huwelijk van de moeder en de vader (verder gezamenlijk ook: de ouders) is uit de moeder [in] 2003 te [geboorteplaats], is geboren: [de minderjarige] (hierna: de minderjarige);
- de ouders oefenen ingevolge artikel 1:251, tweede lid, BW gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder heeft in haar beroepschrift verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
a. alvorens (voorlopige) contacten kunnen plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige een nieuw onderzoek door de raad dient plaats te vinden teneinde antwoord te krijgen of contact tussen de vader en de minderjarige in het belang is van de minderjarige;
b. de psychische gezondheid van de vader dient te worden onderzocht; en
c. zo nodig de dwangsommen gematigd zullen worden.
2. Bij faxbericht van 15 augustus 2011 heeft de moeder het hof bericht dat zij haar verzoeken, voor zover deze zich richten tegen het oordeel van de rechtbank Dordrecht dat begeleide omgang bij het Trivium dient plaats te vinden, in te trekken. Het hoger beroep voorzover het zich richt tegen het ambtshalve opleggen van een dwangsom handhaaft de moeder.
3. Ter discussie staat slechts nog de door de rechtbank opgelegde dwangsom.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte ambtshalve een dwangsom heeft opgelegd. De moeder meent dat zij wel degelijk uitvoering heeft gegeven aan de tussenbeschikking van 20 januari 2010 van de rechtbank Dordrecht door de rechtbank te informeren over de uitkomsten van het onderzoek door Karakter. De moeder heeft de uitkomsten van Karakter van dusdanig gewicht geacht dat zij de door de rechtbank bepaalde begeleide omgangscontacten met de minderjarige niet meer in het belang van de minderjarige achtte. Voorts voert de moeder aan dat zij, nu het hof haar verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling heeft afgewezen, wel haar medewerking heeft verleend aan deze voorlopige omgangsregeling.
5. De vader voert gemotiveerd verweer, stellende dat de rechtbank in de bestreden beslissing niet ambtshalve doch na overleg en na verweer van de advocaat van de moeder, de dwangsom heeft opgelegd.
6. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft aanleiding gezien tot het ambtshalve opleggen van een dwangsom. De omstandigheid dat de rechtbank ter zitting het opleggen van een dwangsom ter sprake heeft gebracht, maakt niet dat – zoals de vader stelt - sprake is van een door de vader verzochte dwangsom.
7. Het hof heeft in zijn beschikking van 23 maart 2011 overwogen dat sprake is van een juridische misslag doordat de rechtbank niet ambtshalve een beslissing kan nemen die inhoudt een veroordeling van de moeder tot betaling van een dwangsom als zij in gebreke blijft haar medewerking te verlenen. Het hof komt terug op dit oordeel. Immers, nu de ouders gezamenlijk met het gezag zijn belast, kan de rechter op grond van artikel 1:253a, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, ambtshalve een dwangsom opleggen.
8. Thans verleent de moeder haar medewerking aan de in de bestreden beschikking bepaalde voorlopige omgangsregeling, zodat de noodzaak tot het opleggen van een dwangsom op dit moment ontbreekt. Voorts zou de door de rechtbank aan de moeder opgelegde dwangsom de onderlinge verhouding van partijen niet ten goede komen, hetgeen zou kunnen leiden tot spanningen en loyaliteitsconflicten bij de minderjarige. Het hof is dan ook van oordeel dat ook het belang van de minderjarige zich in dit geval vooralsnog verzet tegen het ambtshalve opleggen van de dwangsom.
9. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen ten aanzien van de daarin opgelegde dwangsom.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de moeder, indien zij in gebreke blijft haar medewerking aan de (begeleide) omgangsbegeleiding te verlenen, veroordeeld is tot een dwangsom van € 500,- (vijfhonderd euro) per dag (een gedeelte van de dag daarbij inbegrepen), met een maximum van € 10.000,- (tienduizend euro);
bepaalt dat geen dwangsom verschuldigd is;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van den Wildenberg en Van Leuven, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2011.