ECLI:NL:GHSGR:2011:BV0473

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.763/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Stollenwerck
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensregime en toepasselijk recht bij echtscheiding van partijen met verschillende nationaliteiten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 oktober 2011, staat de vraag centraal welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen die in Marokko zijn gehuwd en later in Nederland hebben gewoond. De man, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt de vernietiging van de beschikking van de rechtbank, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen is vastgesteld. De vrouw, die zich kan verenigen met de beslissing van de rechtbank, is van mening dat een andere methode voor de verdeling wenselijker is.

De rechtbank had eerder vastgesteld dat de echtscheiding op 25 maart 2011 was ingeschreven en dat partijen op 17 augustus 1996 in Marokko waren gehuwd. De vrouw is teruggekeerd naar Nederland, terwijl de man pas op 3 maart 1997 zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft gevestigd. Het hof overweegt dat, aangezien partijen niet in dezelfde staat hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk hebben gevestigd, het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het recht van hun gemeenschappelijke nationaliteit, in dit geval het Marokkaanse recht.

Het hof concludeert dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk aanvankelijk onder Marokkaans recht vallen, maar dat met ingang van het moment dat de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland vestigde, het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing wordt. Dit betekent dat de wettelijke gemeenschap van goederen van toepassing is op activa en schulden die na dat tijdstip zijn ontstaan. De rechtbank had de verdeling van de goederen en schulden vastgesteld, en het hof bekrachtigt deze beslissing, aangezien er geen gronden zijn aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank tegenspreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 19 oktober 2011
Zaaknummer : 200.085.763/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-3802 en FA RK 10-3855
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Salhi te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.D. Gelderloos te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 april 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 januari 2011 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 1 juni 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 19 augustus 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 17 augustus 1996 te [plaats] (Marokko), uitgesproken en heeft de rechtbank voorts, onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijk eigendom hebben als volgt vastgesteld:
- aan de man wordt toebedeeld de personenauto merk Mercedes, met de verplichting om ter verrekening van de helft van de waarde van die auto een bedrag van € 900,- aan de vrouw te vergoeden;
- bepaalt dat ieder der partijen de helft op zich neemt van de schuld bij ING / Postbank, nr. [nummer], per de peildatum, zijnde het moment dat inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de openbare registers, en deze schuld als de zijne/hare zal voldoen;
- bepaalt dat de man gehouden is om aan de vrouw te vergoeden de helft van de voorgeschoten woonlasten van € 473,-.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheiding is ingeschreven op 25 maart 2011.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw tot verdeling af te wijzen en een verklaring voor recht af te geven dat het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de huwelijkssluiting wordt beheerst door het Marokkaanse recht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, zij het onder verbetering van gronden.
4. De man stelt in zijn enige grief dat ten onrechte door de rechtbank is aangenomen dat partijen geen gemeenschappelijke nationaliteit hebben in de zin van artikel 15 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb 1998, 130 (hierna: het Verdrag). Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen beiden de Marokkaanse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit. Volgens de man is op grond hiervan op de verdeling het Marokkaans huwelijksvermogensregime van toepassing en is derhalve sprake van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen. De schuld van de vrouw bij de ING dient daarom aan haar te worden toebedeeld en de auto is het bezit van de man zonder dat er verrekening plaatsvindt. De inboedelgoederen zijn reeds feitelijk verdeeld.
5. De vrouw kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank. Zij is echter van mening dat een andere methode om tot de beslissing te komen, wenselijker is. Volgens de vrouw moet worden uitgegaan van het volgende:
- partijen zijn op 17 augustus 1996 gehuwd, derhalve na 1 september 1992, zodat het verdrag van toepassing is;
- er is door partijen geen rechtskeuze gedaan voor het huwelijk;
- partijen hebben na het huwelijk nimmer in Marokko samengewoond; de vrouw is teruggekeerd naar Nederland;
- de man is op 3 maart 1997 zijn vrouw nagereisd naar Nederland.
Volgens de vrouw kan betoogd worden dat de periode van 17 augustus 1996 tot 3 maart 1997, zijnde zes maanden en zeventien dagen, amper als een significante overschrijding kan worden gezien van de wel gehanteerde “zesmaandentermijn”, zodat Nederland als de eerste woonplaats kan worden beschouwd.
Ook als dat niet het geval is en op grond van artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag het Marokkaanse recht van toepassing is, komt daarin verandering op grond van artikel 7 lid 3 van het Verdrag en is volgens de vrouw Nederlands recht van toepassing – naar het hof begrijpt vanaf het tijdstip waarop partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben gevestigd – op het huwelijksvermogensregime van partijen.
6. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezit en de man alleen de Marokkaanse nationaliteit. Partijen zijn op 17 augustus 1996 in Marokko gehuwd. De vrouw woonde op dat moment – en nog steeds – in Nederland. De man heeft zich eerst op 3 maart 1997 zijn gewone verblijfplaats in Nederland gevestigd.
7. Vast staat voorts dat partijen vóór hun huwelijk geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt en ook overigens geen rechtskeuze hebben uitgebracht voor het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht. Ingevolge de hoofdregel van het Verdrag, zoals neergelegd in artikel 4 lid 1 van het Verdrag, wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welk grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Op deze hoofdregel bestaat een aantal uitzonderingen. Eén daarvan is artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag, dat bepaalt dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt beheerst door het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigen. Met het vestigen van die eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats op het grondgebied van dezelfde Staat na de huwelijkssluiting wordt in de praktijk gelijk gesteld het vestigen van zo’n verblijfplaats binnen korte tijd na de huwelijkssluiting heeft plaatsgevonden.
8. Vast staat echter dat partijen eerst op 3 maart 1997 – derhalve na meer dan zes maanden na hun huwelijkssluiting - hun eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Nederland hebben gevestigd. Het hof is van oordeel dat op grond daarvan geen sprake is van een eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk op het grondgebied van dezelfde Staat. Derhalve worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag, met ingang van de huwelijkssluiting de vermogensrechtelijke gevolgen van der partijen huwelijk geregeerd door Marokkaans huwelijksvermogensrecht, inhoudende – kort gezegd - een ontbreken van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub 3 van het Verdrag wordt het op het huwelijksvermogensregime van partijen toepasselijke recht vanaf het tijdstip dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben gevestigd, vervangen door het recht van het land waar partijen vervolgens hun gezamenlijke gewone verblijfplaats hebben gevestigd, derhalve het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. Mitsdien geldt bij gebreke van huwelijkse voorwaarden met ingang van dat tijdstip tussen partijen de (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen.
De wijziging in het regime heeft op grond van artikel 8 van het Verdrag slechts gevolg voor de toekomst, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Een dergelijke overeenkomst is te dezen niet gesteld, noch gebleken, zodat het hof van de wettelijke gemeenschap zal uitgaan. De (Nederlandse) wettelijke gemeenschap van goederen omvat derhalve slechts de activa die zijn verkregen en de schulden die zijn ontstaan na de datum waarop de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft gevestigd. Op hetgeen ieder van de partijen voordien heeft verworven, en de voordien aangegane schulden blijft het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht van toepassing.
9. Tot slot staat vast dat zowel het aangaan van de schuld bij de Postbank/ING, als de verkrijging van de auto (Mercedes), hebben plaatsgevonden in het tijdvak dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is.
De Nederlandse (ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen omvat dan ook die auto en die schuld.
10. Niet is gesteld, noch is gebleken dat de huwelijksvermogensgemeenschap van partijen op het tijdstip van de ontbinding daarvan nog andere goederen en schulden omvatte dan die waarvan de rechtbank uit ging toen die de verdeling vaststelde en die gemeenschap nog niet ontbonden was. De rechtbank heeft overeenkomstig Nederlands recht de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld en die gemeenschap verdeeld. Partijen hebben daartegen geen gronden zijn aangevoerd, zodat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Stollenwerck en Breederveld, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2011.