Datum uitspraak 22 december 2011
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
gegeven op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage 16 november 2010 op een verzoekschrift, op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres volgens opgave van verzoeker in raadkamer: [adres],
in deze zaak domicilie kiezende aan het kantooradres
van Van der Zwan Advocaten aan de [adres].
Verzoeker heeft in zijn strafzaak de periode van 10 maart 2010 tot zijn invrijheidsstelling op 2 juni 2010 in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht
Bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 juni 2010 is verzoeker vrijgesproken van het aan hem in zijn straf-zaak tenlastegelegde.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 19 augustus 2010 ter griffie van de rechtbank 's-Gravenhage ingekomen verzoekschrift gevraagd hem op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding toe te kennen van een bedrag van € 6.770,- voor geleden immateriële schade, een bedrag van € 2.022,73 voor gederfde uitkeringsinkomsten gedurende de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorge-bracht, alsmede een bedrag voor gederfde uitkerings-inkomsten in de periode na zijn detentie.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij beschikking van 16 november 2010 het verzoek toegewezen met dien verstande dat aan verzoeker een bedrag is toegekend van € 6.770,- (2 x € 105,- + 82 x € 80,-) als vergoeding voor de tijd die verzoeker in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft het verzoek, voor zover het betreft de vergoeding voor gederfde uitkeringsinkomsten gedurende de detentie van verzoeker, afgewezen en heeft daartoe over-wogen -zakelijk weergegeven- dat in artikel 13 van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op bijstand heeft, dat de uitkering van verzoeker volgens artikel 5 WWB strekt ter voorziening van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dat in het onderhavige geval is voorzien in datgene waar de uitkering voor bestemd is, nu verzoeker tijdens zijn detentie van rijkswege is voorzien van onderdak en voeding, en voorts dat -voor zover een deel van de uitkering van verzoeker is bestemd voor andere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan onderdak en voeding- verzoeker voor dat deel voldoende is gecompenseerd door de reeds toegekende forfaitaire vergoeding voor geleden immateriële schade.
De rechtbank heeft het verzoek ook afgewezen, voor zover het betreft de verzochte vergoeding voor gederfde uitkeringsinkomsten in de periode na de detentie van verzoeker, op grond dat die schade niet direct het gevolg is van de door verzoeker ondergane detentie.
Namens verzoeker is op 30 november 2010 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hof heeft dit hoger beroep op 24 november 2011 in raadkamer behandeld.
In raadkamer zijn gehoord de verzoeker, diens advocaat mr. Dekker en de advocaat-generaal mr. Wösten.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.
Beoordeling van het verzoek
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met een beslissing, die hem op grond van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel recht geeft op toekenning van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade, die hij heeft geleden als gevolg van de door hem ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van het hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Nu het hof in de onderhavige zaak voor wat betreft de door verzoeker geleden immateriële schade gronden van billijkheid aanwezig acht, dient aan verzoeker voor de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht een vergoeding te worden toegekend, waarbij het hof de gebruikelijke forfaitaire vergoedings-maatstaf zal hanteren van een bedrag van € 105,- voor iedere volledige dag die verzoeker in een politiecel of in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorge-bracht, en een bedrag van € 80,- voor iedere volledige dag die verzoeker niet in beperkingen in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht.
Op grond van artikel 136, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de dag van invrijheidstelling niet vergoed.
Op grond van het voorgaande dient aan verzoeker voor geleden immateriële schade een vergoeding te worden toegekend van een bedrag van 2 x € 105,- en een bedrag van 82 x € 80,-, derhalve in totaal een bedrag van
€ 6.770,-.
Voor wat betreft het verzoek tot vergoeding van gederfde uitkeringsinkomsten is in raadkamer komen vast te staan dat verzoeker voorafgaand aan zijn detentie een uitkering genoot op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) volgens de alleenstaande norm tot een bedrag van € 774,42 per maand (inclusief vakantiegeld). Het recht van verzoeker op een uitkering is met ingang van de datum waarop verzoeker in verzekering is gesteld ingetrokken op grond van artikel 13, eerste lid, WWB. Verzoeker heeft derhalve gedurende zijn detentie een bedrag van € 2.022,73 aan uitkeringsinkomsten gederfd.
Deze gederfde uitkeringskomsten dienen -naar het oordeel van het hof- als vermogensschade in de zin van artikel 89, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering te worden aangemerkt, zodat daarvoor aan verzoeker -nu het hof daartoe ook gronden van billijkheid aanwezig acht- een schadevergoeding moet worden toegekend.
Dat de uitkering van verdachte ingevolge artikel 5 van de WWB dient ter voorziening van de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan maakt dit oordeel niet anders.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel, dat niet kan worden gezegd dat verzoeker voor de door hem gederfde uitkeringsinkomsten voldoende is gecompenseerd voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan doordat
-zoals de rechtbank overweegt- hij tijdens zijn detentie van rijkswege is voorzien van onderdak en voeding en voor het deel van de uitkering van verzoeker dat is bestemd voor andere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan onderdak en voeding, voldoende is gecompenseerd door de reeds toegekende forfaitaire vergoeding voor geleden immateriële schade.
Immers, voor wat betreft de kosten van onderdak kan van verzoeker niet worden verlangd dat hij op het moment van zijn inverzekeringstelling of kort daarna de huurovereen-komst van zijn woning opzegt of dat hij voor andere door hem gemaakte algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan onderdak en voeding zijn vergoeding voor geleden immateriële schade aanwendt, nu op grond van artikel 31, lid 2, WWB een uitkering wegens immateriële schade in beginsel ook door de bijstand niet dient te worden beschouwd als voor de uitkering in aanmerking te nemen financiële middelen. Het wel in aanmerking nemen daarvan zou namelijk betekenen dat een uitkerings-gerechtigde geen of minder compensatie voor toegebracht leed kan ontvangen.
Echter, bij toekenning van schadevergoeding in verband met geleden vermogensschade dient -anders dan bij geleden immateriële schade- als algemeen uitgangspunt te worden gehanteerd, dat verzoeker niet in een gunstiger finan-ciële positie wordt gebracht dan in geval die schade-veroorzakende gebeurtenis, te weten de detentieperiode van verzoeker, niet had plaatsgevonden.
In het licht van het vorenstaande kan als vaststaand worden aangenomen dat verzoeker als gevolg van de tijd die hij in detentie heeft doorgebracht niet alleen vermogensschade in verband met gederfde uitkerings-inkomsten heeft geleden maar ook besparingen heeft gerealiseerd. Naar het oordeel van het hof dient op grond van deze besparingen een matiging te worden toegepast op het verzochte bedrag aan vergoeding in verband met gederfde uitkeringsinkomsten.
Uitgaande van de situatie dat verzoeker ten tijde van de aanvang van de detentie een eenpersoonshuishouden heeft gevoerd, hetgeen het hof afleidt uit de omstandigheid dat verzoeker een uitkering genoot volgens de norm van alleenstaanden, betreffen het besparingen op kosten van voeding, kosten in verband met gas-, elektriciteits- en waterverbruik, alsmede kosten van zorgverzekering.
Op basis van de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NiBud) voor alleenstaanden komt het hof tot een besparing op de hiervoor genoemde kosten van € 13,- per dag, derhalve in totaal een bedrag van
84 x € 13,- = € 1.092,-.
Aan verzoeker dient derhalve als vergoeding voor geleden vermogensschade als gevolg van de tijd die hij in zijn strafzaak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht een vergoeding te worden toegekend van € 2.022,73 - € 1.092,- = € 930,73.
Voor zover verzoeker vergoeding vraagt van gederfde uitkeringsinkomsten in de periode na zijn detentie wijst het hof het verzoek af op grond dat die gederfde uitkeringsinkomsten geen direct gevolg zijn van de tijd die verzoeker in zijn strafzaak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Op grond van het voorgaande dient te worden beslist als volgt.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek toe, in dier voege dat aan verzoeker op de voet van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een schadevergoeding wordt toegekend van een bedrag van in totaal € 7.700,73 (ZEVENDUIZENZEVENHONDERD EURO EN DRIEËNZEVENTIG CENT)
Deze beschikking is gegeven door
mr. Duindam, voorzitter,
mrs. Van Walderveen en Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2011.
Deze beschikking is bij afwezigheid van de voorzitter door de oudste raadsheer en de griffier ondertekend.
BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING
Beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beschikking en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van dit hof van een bedrag van
€ 7.700,73 (ZEVENDUIZENZEVENHONDERD EURO EN DRIEËN-ZEVENTIG CENT),
ten gunste van verzoeker,
door overmaking van dit bedrag op rekeningnummer [nummer]
ten name van Stichting Beheer Derdengelden Van der Zwan Advocaten, onder vermelding van de naam van verzoeker.
's-Gravenhage, 22 december 2011