Rolnummer: 22-003280-10
Parketnummer: 09-754070-07
Datum uitspraak: 28 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juni 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 december 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 januari 2008 tot en met 30 juni 2008 te Den Haag en/of te 's-Gravenzande en/of (elders) in elk geval in Nederland (telkens) dienstlijst(en) en/of urensta(a)t(en), te weten op die van 7 januari 2008 en/of van 11 januari 2008 en/of van 18 januari 2008 en/of van 13 februari 2008 en/of van 7 en/of 8 mei 2008 en/of 4 juni 2008 en/of 24 juni 2008 en/of 26 juni 2008 en/of 30 juni 2008, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken of doen vervalsen, immers heeft verdachte toen en daar (telkens) valselijk meer gewerkte uren ingevuld en/of doen invullen dan hij daadwerkelijk (in dienstverband) verricht had, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 4 december 2007 tot en met 23 juni 2008 te Den Haag en/of te 's-Gravenzande en/of (elders) in Nederland opzettelijk een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan politie Haaglanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als informatiecoördinator in dienst bij de politie Haaglanden, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 januari 2008 tot en met 7 juli 2009 te Den Haag en/of te 's-Gravenzande en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) dienstlijst(en) en/of urensta(a)t(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, die dienstlijst(en) en/of urensta(a)t(en), te weten op die van 7 januari 2008 en/of van 11 januari 2008 en/of van 18 januari 2008 en/of van 13 februari 2008 en/of van 7 en/of 8 mei 2008 en/of 4 juni 2008 en/of 24 juni 2008 en/of 26 juni 2008 en/of 30 juni 2008 bij zijn werkgever ter akkoordering en ter en/of ter ondertekening neerlegde en/of bij zijn werkgever ter akkoordering en/of ondertekening deed neerleggen en/of die dienstlijst(en) en/of urensta(a)t(en) aan de salarisadministratie verstrekte en/of deed verstrekken en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, op die dienstlijst(en) en/of urensta(a)t(en) (telkens) meer dan daadwerkelijk gewerkte uren vermeldde;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2000 tot en met 29 september 2006 te Den Haag en/of te 's-Gravenzande en/of (elders) in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring van [onderneming] te Honselersdijk d.d. 6 juni 2000, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, deze werkgeversverklaring heeft verstrekt en/of overgelegd aan de ING bank BV en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was voor [onderneming] zoals aangegeven op de werkgeversverklaring.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde (met inachtneming van de door de rechtbank gegeven partiële vrijspraken) zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman - op gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen - een aantal verweren gevoerd. Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het feit dat de verdachte is aangehouden door en is voorgeleid voor één en dezelfde opsporingsambtenaar een onrechtmatigheid met zich brengt. Het hof acht deze onrechtmatigheid - waardoor de verdachte naar het oordeel van het hof niet verder in zijn belangen is geschaad - echter van een zodanige geringe aard dat het hier geen gevolgen aan zal verbinden en zal volstaan met de enkele constatering van de onrechtmatigheid.
Voorts is door de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte dient te worden verklaard, nu toepassing van het gelijkheidsbeginsel en een redelijke en billijke belangenafweging er toe hadden moeten leiden dat de verdachte niet was vervolgd. Het hof overweegt te dien aanzien dat aan het openbaar ministerie op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering het vervolgingsmonopolie is toegekend. Daarmee heeft het openbaar ministerie de vrijheid te bepalen welke feiten wel en welke feiten niet worden vervolgd. De rechter moet deze aan het openbaar ministerie toekomende beleidsvrijheid respecteren. Naar het oordeel van het hof zijn er in de zaak van de verdachte geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die tot de conclusie kunnen leiden dat met het vervolgen van de verdachte het gelijkheidsbeginsel of (andere) beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Er zijn geen belangen naar voren gekomen op grond waarvan het openbaar ministerie in redelijkheid niet tot zijn beslissing om verdachte te vervolgen had kunnen komen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De overige door de raadsman gevoerde verweren zijn naar het oordeel van het hof kennelijk uitsluitend gericht op de beoordeling van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zodat het hof deze verweren - gelet op de hierna te nemen beslissingen - om proces-economische redenen verder buiten beschouwing zal laten.
Overeenkomstig het vonnis van de rechtbank alsmede het gemeenschappelijk standpunt van de raadsman en de advocaat-generaal, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk valselijk opmaken of doen opmaken en gebruiken van de dienstlijsten van 7, 11 en 18 januari, 13 februari, 4, 24 en 26 juni 2008, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de dienstlijsten van 7 en 8 mei en 30 juni 2008 is het hof van oordeel dat ook hiervoor geldt dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier - in het bijzonder de verklaringen van de bureauchef en de leidinggevende van de verdachte - aannemelijk is geworden dat de binnen de politieorganisatie Haaglanden bestaande afspraken over de registratie of verantwoording op zogenaamde dienstlijsten van buiten de werktijden aan werk en studie bestede uren niet ondubbelzinnig vast stonden en ruimte lieten voor interpretatie. In het bijzonder acht het hof niet uitgesloten dat het binnen (onderdelen van) de organisatie gebruik was om deze uren op andere dagen te compenseren zonder dit uitdrukkelijk op dienstlijsten te vermelden. Er is niet komen vast te staan dat verdachte (in totaal) meer uren heeft gecompenseerd dan hij daadwerkelijk buiten werktijd heeft gewerkt. Op grond van het vorenstaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk valselijk opmaken of doen opmaken en gebruiken van de dienstlijsten van 7 en 8 mei 2008 en
30 juni 2008, noch dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de genoemde dienstlijsten als gevolg van zijn handelen vals zouden zijn. Mitsdien behoort de verdachte integraal te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof was het opzet van de verdachte niet gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van benzine van de dienstauto, maar slechts op het gebruik door zijn echtgenote van de auto in strijd met de kennelijk geldende interne gedragsregels, op een dag dat de privéauto op het politiebureau stond. Het hof acht aannemelijk dat de hoeveelheid benzine die gedurende de privérit is verbruikt door de verdachte op eerste aanmaning zou zijn teruggegeven dan wel vergoed. Het vorenstaande brengt met zich dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2000 tot en met 29 september 2006 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring van [onderneming] te Honselersdijk d.d. 6 juni 2000, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, deze werkgeversverklaring heeft verstrekt aan de ING bank BV en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was voor [onderneming] zoals aangegeven op de werkgeversverklaring.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De verdachte heeft zich bij het aangaan van een hypothecaire lening schuldig gemaakt aan het gebruiken van een valse werkgeversverklaring. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in dergelijke documenten. Gelet op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan (verdachte verleende wel diensten als adviseur aan een onderneming maar had niet - zoals op de werkgeversverklaring stond vermeld - een vast dienstverband), alsmede gelet op de ingrijpende gevolgen (de verdachte is als politie-inspecteur ontslagen) die het tegen de verdachte gerichte opsporingsonderzoek (dat aanvankelijk in een geheel andere - en naar later bleek - doodlopende richting ging, zodat - naar het hof uit het dossier meent te moeten afleiden - een stok - in de vorm van de in de tenlastelegging bijeengesprokkelde feiten - is gezocht om de hond alsnog te slaan) reeds met zich heeft gebracht, acht het hof het raadzaam om op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. G. Dulek-Schermers en dr. G.J. Fleers, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 december 2011.
Dr. G.J. Fleers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.