ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8549

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003694-11
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na beschadiging van voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Burundi en thans gedetineerd, is beschuldigd van het opzettelijk beschadigen van meerdere voertuigen op 26 maart 2011 in 's-Gravenhage. De verdachte heeft een lange voorgeschiedenis van delicten en verslavingsproblematiek, wat het risico op recidive vergroot. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse beoordeling na twaalf maanden. De maatregel is opgelegd om zowel de veiligheid van de maatschappij te waarborgen als om de recidive van de verdachte te verminderen. Het hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen tot bedragen van € 235, € 175,48 en € 75, die de verdachte aan de Staat moet betalen ten behoeve van de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de maatregel.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003694-11
Parketnummer: 09-925227-11
Datum uitspraak: 9 december 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 juli 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Burundi) op [geboortedag] 1972,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ter lande.
Thans gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 november 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met na twaalf maanden een tussentijdse beoordeling omtrent de noodzaak van de voortzetting van de maatregel. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 26 maart 2011 (telkens) te 's-Gravenhage (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk Volkswagen met kenteken [nummer]) en/of
- een (personen)auto (merk Opel met kenteken [nummer]) en/of
- een (personen)auto (merk Daeweoo met kenteken [nummer]) en/of
- een (personen)auto (kenteken [nummer]),
in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die auto (met een hard voorwerp) te slaan/te stompen;
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 maart 2011 te 's-Gravenhage telkens opzettelijk en wederrechtelijk
- een personenauto (merk Volkswagen met kenteken [nummer]) en
- een (personen)auto (merk Opel met kenteken [nummer]) en
- een (personen)auto (merk Daeweoo met kenteken [nummer]) en
- een (personen)auto (kenteken [nummer]),
toebehorende aan
- [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en
- [slachtoffer 4],
heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk tegen die auto met een hard voorwerp te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich ’s avonds op de openbare weg schuldig gemaakt aan de beschadiging van auto’s door met een hard voorwerp op die auto’s te slaan. Dergelijk handelen veroorzaakt, naast veel overlast en ergernis, financiële schade voor de benadeelden. Ook kan het bij anderen die er getuige van zijn een gevoel van onveiligheid versterken.
De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 november 2011 in de vijf jaren voorafgaand aan het thans bewezen verklaarde feit, aanzienlijk vaker dan driemaal, wegens een misdrijf tot vrijheidsbenemende straf onherroepelijk veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na de tenuitvoerlegging van die straffen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een rapportage van Pro Justitia van 8 juni 2011, opgemaakt door dr. R.J.H. de Winter, psychiater en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 20 mei 2011, opgemaakt door F. van den Hoek, reclasseringswerker.
In de eerstgenoemde rapportage staat vermeld – kort en zakelijk weergegeven – dat de afgelopen tien jaren een duidelijke antisociale tendens zichtbaar is bij de verdachte. De verdachte neigt gemakkelijk tot externalisatie en er is relatief weinig sprake van zelfreflectie. Voorts is bij de verdachte sprake van een ziekelijk stoornis, te weten een langdurige afhankelijkheid van alcohol en cannabis. Daarnaast heeft hij enige tijd contact gehad met de GGZ in verband met vreemde gewaarwordingen in de zin van het horen van stemmen. Hij hoort die wel elke dag en het lijkt weer erger te worden. Medicijnen ervoor gebruikt hij niet meer, ze zouden niet helpen. De contacten met het GGZ zijn verwaterd, hij gaat min of meer zijn eigen weg. Verdachte heeft verplichte begeleiding van de reclassering gehad maar recidiveerde weer. Verdachte zegt zich erg alleen te voelen. Gelet op zijn voorgeschiedenis waarin een lange reeks van delicten heeft plaatsgevonden, waaronder in relatie tot zijn verslaving, lijkt het niet onaannemelijk dat de verdachte (snel) kan recidiveren. Gezien zijn weinig geïntegreerde maatschappelijke positie in samenhang met de geconstateerde afhankelijkheid van middelen, zou een ISD-maatregel mogelijk een gunstig effect kunnen hebben.
Blijkens bovengenoemd reclasseringsadvies is de verdachte vanaf 2007 dakloos. Zelf ziet hij gebrek aan huisvesting als zijn enige probleem. De verdachte verschijnt geregeld niet op afspraken, een reclasseringstoezicht is dan ook in mei 2010 retour gestuurd. Voorts is het verblijf van de verdachte bij de Kessler Stichting beëindigd wegens het bedreigen van de groepsleider. De verdachte ontkent problemen te hebben op het gebied van alcohol en drugs, terwijl uit de rapportages van de reclassering en de informatie van het Forensich Ambulant Team (FAT) volgt dat sprake is van een fors alcohol- en drugsgebruik. Het recidiverisico wordt hoog geschat. Bij de verdachte is mogelijk ook sprake van andere psychische problematiek. Binnen het reguliere en vrijwillige kader heeft de verdachte zich onvoldoende ontvankelijk getoond voor begeleiding. Een ISD-maatregel lijkt dan ook onvermijdelijk.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – betoogd dat het opleggen van een ISD-maatregel niet noodzakelijk is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte goed voor zichzelf kan zorgen en zichzelf in staat acht zijn leven een wending ten goede te geven. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat bij het bepalen van de duur van de ISD-maatregel rekening wordt gehouden met de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Nu de verdachte gedurende zijn voorarrest geen middelen kunnen gebruiken is de eerste fase van de ISD-maatregel voltooid. De ISD-maatregel hoeft dan ook geen twee jaren meer te duren.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de thans bewezen geachte feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, het voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie en de hiervoor besproken rapportages, het opleggen van een de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in beginsel gerechtvaardigd is.
De veiligheid van goederen eist zulks en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De maatregel strekt tot zowel de beveiliging van de maatschappij als de beëindiging van de recidive van de verdachte. Nu de feiten die de verdachte pleegt samenhangen met zijn verslavingsproblematiek en mogelijk met zijn daarmee samenhangende psychische problemen, strekt de maatregel er mede toe in zoverre een bijdrage te leveren aan de oplossing van die problematiek.
Gelet op al hetgeen hiervoor omtrent de persoon van de verdachte is overwogen, is het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders passend en geboden. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de aard en veelheid van misdrijven waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld, het gebrek aan zelfinzicht bij de verdachte, alsmede de mislukte pogingen om de verdachte binnen het reguliere en vrijwillige kader te begeleiden bij zijn problematiek.
Het hof zal bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening houden met de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de maatregel in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nu het hof een maatregel voor de duur van twee jaren noodzakelijk acht om een optimale behandeling mogelijk te maken.
Het hof zal voorts bepalen dat na verloop van een periode van twaalf maanden tussentijds de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal worden beoordeeld.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 235,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 235,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 1
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 235,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.675,48.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 175,48.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 4
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 175,48 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 75,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 75,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 75,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38m, 38s, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de zaak na verloop van een periode van
12 (twaalf) maanden ter terechtzitting van de rechtbank te 's-Gravenhage een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 235,-- (tweehonderdvijfendertig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 235,,-- (tweehonderdvijfendertig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 175,48 (honderdvijfenzeventig euro en achtenveertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van € 175,48 (honderdvijfenzeventig euro en achtenveertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 75,00 (vijfenzeventig euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van € 75,00 (vijfenzeventig euro) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.L.J. van Strien, mr. A.J.M. Kaptein en mr. dr. M. Kessler, in bijzijn van de griffier mr. N.N.D. Bos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 december 2011.
mr. dr. M. Kessler is buiten staat dit arrest te ondertekenen.